2.3. De veiligheidsinterface
De Noodstopinterface heeft twee ingangen: de ingang voor de noodstop van
de robot en de ingang voor de externe noodstop. Elke ingang wordt verdub-
beld voor redundantie vanwege het veiligheidsprestatieniveau d.
De noodstopinterface van de robot stopt de robot en stelt de uitgang van
de noodstop in, bedoeld voor gebruik door veiligheidsapparatuur nabij de ro-
bot. De externe noodstop stopt de robot ook, maar heeft geen invloed op de
uitgang van de noodstop en is uitsluitend bedoeld voor aansluiting op andere
machines.
De meest eenvoudige noodstopconfiguratie
De meest eenvoudige configuratie is het gebruik van de interne noodstop-
knop als enig onderdeel dat een noodstop genereert. Dit doet u met de bo-
venstaande configuratie. Deze configuratie is standaard als de robot de fabriek
uit gaat. De robot is daarmee bedrijfsklaar. De noodconfiguratie moet echter
worden aangepast als de risicobeoordeling dit voorschrijft.
Aansluiten van een externe noodstopknop
Bij vrijwel elke robottoepassing moeten een of meer externe noodstopknop-
pen worden aangesloten. Dit is eenvoudig en gemakkelijk. Hierboven ziet u een
voorbeeld van de aansluiting van ´ e ´ en extra knop.
Aansluiten van een noodstop op andere machines
Als de robot wordt gebruikt in combinatie met andere elektromechanische ma-
chines is het vaak noodzakelijk om ´ e ´ en gemeenschappelijk noodcircuit op te
zetten. Zo wordt ervoor gezorgd dat de operator niet hoeft na te denken over
de te gebruiken knoppen als er zich een gevaarlijke situatie voordoet. Het ver-
dient vaak de voorkeur om alle delen van een subfunctie in een productlijn te
synchroniseren, aangezien een stop in slechts ´ e ´ en deel van de productlijn tot
gevaarlijke situaties kan leiden.
Hieronder ziet u een voorbeeld met twee UR-robots die een noodstop ver-
oorzaken bij elkaar.
All Rights Reserved
TA
TB
TA
TB
E01
EA
EB
EEA EEB
TA
TB
TA
TB
E01
E02
E03
E04
EA
EB
EEA EEB
17
E02
E03
E04
UR10