90
Verlichting
Verlichting
Rijverlichting ................................ 90
Binnenverlichting ......................... 93
Verlichtingsfuncties ...................... 95
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan het stelwiel:
AUTO = automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.
= activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO..
= zijmarkeringslichten
8
= dimlicht
9
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van het contact
terwijl de motor draait, schakelt het
systeem in functie van het omge‐
vingslicht tussen het dagrijlicht en het
dimlicht.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten uit‐
geschakeld.
Als het contact aan staat en de auto
stopt, kunt u de dagrijverlichting uit‐
schakelen door de schakelhefboom
in P te zetten. Totdat u de schakel‐
hefboom uit P schakelt, blijft de dag‐
rijverlichting uit. Schakel het dimlicht
waar nodig te allen tijde in.