122
Rijden en bediening
Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen
9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
Met de cruise control kan de auto een
snelheid van ong. 30 km/u of meer
aanhouden zonder dat u de voet op
het gaspedaal hoeft te houden.
Cruise control werkt niet bij snelhe‐
den van minder dan 30 km/u.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Met het Traction Control-systeem of
de elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 119.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 120.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 122.
De cruise control-toetsen zitten op
het stuurwiel.
m : indrukken om het cruise control-
systeem in en uit te schakelen. Er
gaat een lamp op de instrumenten‐
groep aan of uit.
y : indrukken om de cruise control uit
te schakelen zonder de ingestelde
snelheid uit het geheugen te wissen.
RES/+: draai het kartelwiel kort om‐
hoog om een eerder ingestelde snel‐
heid te hervatten of houd het omhoog
om te accelereren. Gebruik het als de
cruise control al actief is om de rij‐
snelheid te verhogen.