120
Rijden en bediening
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 78.
Uitschakelen
Het is mogelijk de TC uit te schakelen
wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan: Druk op de toets
b op de dakconsole.
Controlelamp k licht op en er ver‐
schijnt een bericht op het Driver Infor‐
mation Centre (DIC).
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een eventueel probleem met de
TC verschijnt er een bericht op het
DIC. Als dit bericht verschijnt en b
oplicht, kunt u veilig rijden, maar
werkt het systeem niet. Pas uw rijge‐
drag navenant aan.
Terugzetten
Als b oplicht en blijft branden, zet u
het systeem als volgt terug:
1. Rem de auto af.
2. Schakel het contact uit en wacht
15 seconden.
3. Contact inschakelen.
Raadpleeg een werkplaats als b nog
steeds oplicht en blijft branden.
Voorzichtig
Niet herhaaldelijk stevig remmen
of optrekken als de tractieregeling
uit is. De aandrijflijn van de auto
kan beschadigd raken.
Elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden. Het
voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het vermo‐
gen van de elektrische aandrijving
verminderd en worden de wielen af‐
zonderlijk afgeremd. Daardoor wordt
de rijstabiliteit van de auto op een
glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC actief ingrijpt, knip‐
pert b.