Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Opel Ampera 2013 Gebruikershandleiding pagina 131

Inhoudsopgave

Advertenties

Achteruitkijkcamera
9 Waarschuwing
De achteruitkijkcamera toont geen
voetgangers, fietsers, dieren of
andere objecten buiten het zicht
van de camera, onder de bumper
of onder de auto.
Rijd niet achteruit op alleen het
scherm van de achteruitkijkca‐
mera, met name niet bij langer en
sneller achteruitrijden of bij moge‐
lijk kruisend verkeer. De schijn‐
bare afstanden kunnen afwijken
van de werkelijke afstanden.
Bij onvoorzichtig achteruit rijden
kunt u letsel, dodelijke ongevallen
of schade aan de auto veroorza‐
ken. Controleer vóór het achteruit‐
rijden altijd fysiek aan de voor- en
achterkant van de auto.
Het achteruitkijkcamerasysteem kan
de bestuurder bij het achteruitrijden
helpen door een beeld van de zone
achter de auto te tonen.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van R verschijnt
de zone achter de auto op het Colour-
Info-Display met het bericht
Controleer omgeving voor veiligheid.
Het vorige scherm verschijnt gedu‐
rende ong. 10 seconden na het uit‐
schakelen van R.
Ga als volgt te werk om het vorige
scherm sneller te bekijken:
■ Druk op een toets op het Infotain‐
mentsysteem.
■ Schakel P in.
■ Ga naar een snelheid van 8 km/u.
Activeren en deactiveren
Achteruitkijkcamerasysteem in- of uit‐
schakelen:
1. Schakel P in.
2. Druk op de toets CONFIG op het
instrumentenpaneel.
3. Selecteer Display.
4. Selecteer Camera. Als er naast
de camera een vinkje verschijnt,
is het achteruitkijkcamerasys‐
teem aan.
Rijden en bediening
Symbolen
Het navigatiesysteem kan bij gebruik
van de achteruitkijkcamera een func‐
tie hebben met symbolen voor de be‐
stuurder op het navigatiescherm.
Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp
niet om de waarschuwingssymbolen
te gebruiken. Er kan een foutmelding
verschijnen als de ultrasoonparkeer‐
hulp gedeactiveerd is en de symbolen
ingeschakeld zijn.
Bij het detecteren van een object door
de ultrasoonparkeerhulp verschijnen
de symbolen en kunnen deze uitein‐
delijk een door het navigatiescherm
getoond object bedekken.
Schakel de symbolen als volgt in of
uit:
1. Schakel P in.
2. Druk op de toets CONFIG op het
instrumentenpaneel.
3. Selecteer Display.
4. Selecteer Symbolen. Als er naast
Symbolen een vinkje staat, ver‐
schijnen er symbolen.
129

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave