Inhoudsopgave
Advertenties
Kenmerken van iEBS-modulator
CAN-afsluiting
Een CAN-aansluiting moet altijd bestaan uit een pad met een maximum van twee gedefinieerde uiteinden.
Aan elk uiteinde moet een afsluiting worden aangebracht in de vorm van een afsluitweerstan. Bij het
aansluiten van een subsysteemapparaat op de iEBS-modulator bevindt één afsluitweerstand zich in het
aangesloten CAN-apparaat en de andere zich in de iEBS-modulator zelf.
Als twee of meer CAN-apparaten worden aangesloten op één SUBSYSTEMS-poort van het iEBS, schakelt
het iEBS zijn eigen CAN-afsluiting UIT, op basis van de geparametreerde configuratie.
Als 3 of meer CAN-apparaten tegelijk worden aangesloten op dezelfde SUBSYSTEMS-poort moet de CAN-
afsluiting van het middelste apparaat (d.w.z. het apparaat met het kortste aansluitpad) worden uitgeschakeld.
Dit gebeurt gewoonlijk met de betreffende diagnosesoftware.
Voorbeeld:
Het volgende voorbeeld toont een systeemconfiguratie dat 3 subsysteemapparaten (TRAILERPULSE,
SmartBoard en OptiTire) bevat die zijn aangesloten op één SUBSYSTEMS-poort.
Voor deze configuratie worden TRAILERPULSE en SmartBoard aangesloten op het CAN terwijl de
afsluitweerstand voor OptiTire wordt uitgeschakeld. De CAN-communicatie van OptiTire moet worden
afgesloten met de OptiTire-diagnosesoftware. Meer informatie vindt u in sectie "OptiTire™" op pagina 57.
Het apparaat waarvan de afsluitweerstand is uitgeschakeld moet een kort aansluitpad hebben. Daarom
moet de kabel voor OptiTire (C) zo kort mogelijk zijn.
De kabels voor TRAILERPULSE (A) en SmartBoard (B) moeten langer zijn dan de gekozen kabel voor OptiTire.
Het externe apparaat kan worden ingeschakeld in het tabblad System > Parameters > (6) Common
functions (Systeem > Parameters > (6) Gemeenschappelijke functies).
100
Intelligent Electronic Braking System voor aanhangwagens
Advertenties
Inhoudsopgave
