Hoofdstuk 7: Beschrijving van de werking
Dosering
268
via de veneuze bloedlijn vlak voor de verbinding met het veneuze
katheterlumen. De calciumsubstitutie moet aan de behoefte van de
patiënt aangepast worden om een hypo- of hypercalciëmie te
voorkomen. De toegediende hoeveelheid calcium moet
overeenkomstig worden aangepast om de systemische geïoniseerde
calciumconcentratie onder controle te houden (zie onderstaande tabel).
Aanwijzing
Stroomafwaarts van calciuminlaat kan fibrinevorming in de veneuze
teruggavelijn en in de katheter optreden. De behandeling moet dan
worden beëindigd, en het circuit moet worden verwisseld. Regelmatige
controle is vereist. Uit rapporten blijkt dat het risico op vorming van
fibrinestrepen groter is wanneer de iCa postfilter boven het aanbevolen
bereik ligt.
De calciumdosis wordt gedefinieerd als de hoeveelheid calciumionen
(in mmol) die per liter geproduceerd effluent wordt toegediend.
De Ca-dosis (op het beeldscherm: calcium-filtraatverhouding) kan voor
Ci-Ca CVVHD binnen een bereik van 0,0 tot 3,0 mmol/l worden
aangepast. Bij Ci-Ca postCVVHDF komt de Ca-dosis overeen met de
gehele Ca-infusie, dus de som van de Ca-infusie met Ca-oplossing en
met Ca-houdende substitutie, in relatie tot de filtraatflow. Omdat bij de
substitutie altijd calcium geïnfundeerd wordt, zijn anders dan bij de
Ci-Ca CVVHD bij de Ci-Ca postCVVHDF zeer geringe waarden van de
Ca-dosis niet instelbaar. Vooral een Ca-dosis van 0,0 mmol/l bij
Ci-Ca postCVVHDF is nooit in te stellen. De instelbare bovengrens is
gelijk aan 3,0 mmol/l.
Om de dosering van de calciumoplossing te vergemakkelijken, bepaalt
de gebruiker de calciumsubstitutie evenredig met het effluentdebiet en
past hij dit aan om de beoogde systemische geïoniseerde
calciumconcentratie te bereiken. Met systemische geïoniseerde
calciumconcentraties in het normale bereik bij het begin van de
behandeling en met gebruikmaking van de exemplarische
systeeminstellingen, is een geschikte startdosis 1,7 mmol calcium per
liter effluent. Voor alle Ci-Ca-behandelingen is dit de voorgestelde
beginwaarde, die overeenkomt met de theoretisch verwachte
calciumverliezen in het effluent onder typische
behandelingsomstandigheden. De ervaring heeft geleerd dat er
individuele verschillen tussen patiënten bestaan. Dit betekent dat de
calciumdosis moet worden aangepast, vooral tijdens de eerste
behandelfase. Bovendien kan het bij sommige patiënten nuttig zijn om,
naar keuze van de behandelende arts, de streefwaarden te wijzigen.
De directe koppeling van de calciumdosis aan de filtraatflow heeft tot
gevolg dat de calciumsubstitutie wordt onderbroken wanneer de
filtraatflow stopt, en dat de balans wordt verstoord. Ook wordt de
calciumdosis automatisch aangepast aan de efficiëntie van de
behandeling, wat bijvoorbeeld betekent dat in geval van een verhoogde
calciumverwijdering, veroorzaakt door een verhoging van het
dialysaatflow, de calciumsubstitutie automatisch wordt verhoogd.
Fresenius Medical Care multiFiltratePRO IFU-NL 14A-2022