Inspecties vóór het opstarten
Inspectie van het voertuig
Inspecteer iedere dag of vóór iedere dienst zorgvuldig het
voertuig.
Voer de volgende inspecties en bedrijfscontroles uit:
• Werking van de parkeerrem.
• Goede staat van de banden.
• Het type banden dat geschikt is voor de ondergrond.
• Motoroliepeil (controleren en, indien nodig, bijvullen).
• Hydraulisch oliepeil (controleren en, indien nodig, bij-
vullen).
• Indicator van verstoppingen van het luchtfilter (contro-
leren en, indien nodig, reinigen).
• Bandenspanning (controleren).
• Brandstofpeil (controleren).
• Signalerings- en waarschuwingsinrichtingen (controle-
ren).
• Werking van de stuurinrichting.
• Werking van de bedrijfsrem.
• Aanhaalkoppel van alle moeren en bouten.
• Verlichting.
• Richtingaanwijzers.
• Alarmlichten.
• Schakelaars.
• Controlelampjes.
• Ruitenwissers.
• Achteruitrijalarm.
• Positie en staat van de achteruitkijkspiegels.
LET OP: Staak onmiddellijk het gebruik van het voertuig,
als het niet naar behoren werkt of niet voldoet aan de
veiligheidsnormen.
LET OP: Neem contact op met een erkende NEW HOL-
LAND-werkplaats, als het voertuig niet naar behoren
werkt. Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoud" voor infor-
matie over routineonderhoud.
2 - VEILIGHEIDSINFORMATIE
2-30