Ongevallen tijdens onderhoud voorkomen
Houd de werkplek altijd schoon en georganiseerd om de
veilige werking van het voertuig te kunnen garanderen.
Laat geen gereedschap of andere instrumenten op de
werkplek rondslingeren.
Reinig sporen van vet, olie en andere stoffen waarover u
zou kunnen uitglijden.
Doe met vet en/of ontvlambare middelen doordrenkte kle-
ding altijd in een veilige container om de veiligheid op de
werkplek te waarborgen.
Gebruik alleen werktuigen die geschikt zijn voor de werk-
zaamheden en zorg ervoor dat ze naar behoren worden
gebruikt. Gebruik van beschadigde, kapotte, ongeschikte
en laagwaardige werktuigen kan ernstig letsel veroorza-
ken.
Sla niet met een hamer of enig ander instrument tegen het
voertuig of de onderdelen daarvan, aangezien vliegende
fragmenten letsel kunnen veroorzaken.
Inspectie of onderhoud aan voertuigen die nog onder
de modder, olie, enz. zitten, levert het gevaar op dat de
bestuurder uitglijdt of valt en bemoeilijkt de analyse van
de onderdelen. Maak het voertuig zorgvuldig schoon,
voordat reparatie- of onderhoudswerkzaamheden wor-
den verricht.
Zorg ervoor dat u bekend bent met de onderhoudsproce-
dures voordat u aanvangt met de werkzaamheden.
Houd het werkgebied schoon en droog.
Breng geen smering aan en voer geen onderhoud uit ter-
wijl de motor draait.
Vervang kapotte of versleten onderdelen.
Verwijder vet- en olieophopingen en -aanslag.
De gekartelde platen (kraalstaal) en de cabinevloer zijn
de enige onderdelen van het voertuig waar op kan worden
gestaan: gebruik een ladder (geschikt voor het beoogde
doel) voor onderhoud aan onderdelen die niet bereikbaar
zijn vanaf de grond.
7 - ONDERHOUD
LET OP: Verricht geen onderhoud terwijl de motor draait.
Als onderhoud met een draaiende motor moet worden
verricht, vraag dan twee medewerkers om hulp en neem
de volgende instructies in acht:
• Er moet altijd één medewerker in de bestuurdersstoel
klaarzitten om de motor op ieder willekeurig moment uit
te kunnen schakelen.
• Alle medewerkers moeten contact met elkaar houden.
• Zorg ervoor dat u tijdens werkzaamheden aan de ven-
tilator, ventilatorriem of andere draaiende onderdelen
niet bekneld raakt tussen de onderdelen.
• Raak geen hendels of bedieningspedalen aan. Waar-
schuw altijd eerst alle medewerkers, als een hendel of
pedaal moet worden verwijderd, zodat ze de gevaren-
zone kunnen verlaten.
• Zorg ervoor dat er geen instrumenten of andere ob-
jecten in de bewegende delen van het voertuig vallen,
aangezien deze delen kunnen breken en naar buiten
kunnen worden geslingerd en op die manier gevaar op
kunnen leveren.
• Het voertuig moet buiten staan als de motor draait. Het
voertuig mag alleen met een draaiende motor binnen
staan, als de ruimte goed is geventileerd en het voer-
tuig is uitgerust met geschikte zuiveringsinrichtingen.
LET OP: Blokkeer tijdens werkzaamheden onder gehe-
ven bewegende delen (gieken, bakken, enz.) de bewe-
gende delen met afstandstukken op de cilinderstangen of
laat ze op steunen met de juiste afmetingen rusten.
Als reparatie- of onderhoudswerkzaamheden onder het
voertuig moeten worden uitgevoerd, ondersteun het ge-
bruikte werktuig en het voertuig dan met blokken en dra-
gers die stevig genoeg zijn om het gewicht te dragen.
Bewaar werktuigen die van het voertuig zijn verwijderd
op een veilige plaats waar ze niet om kunnen vallen. Tref
voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat onbevoeg-
den de opslagplaats betreden.
7-3