Wielen en banden
Banden op stuurwielen
LET OP: Controleer na ontvangst van het voertuig de bandenspanning.
• Controleer de bandenspanning elke 50 h of elke
maand.
De spanning moet met koude banden
worden gecontroleerd.
• De bandenspanning moet altijd op de aangegeven
niveaus worden gehouden.
• Controleer de grootte en het aantal lagen van de
gemonteerde banden om ervoor te zorgen dat ze tot
de juiste bandenspanning zijn opgepompt.
LET OP: Gescheurde of overmatig versleten banden, moe-
ten onmiddellijk worden vervangen.
• Controleer voor ieder gebruik of de zijkanten van de
banden niet beschadigd zijn.
• Houd olie, vet en andere schadelijke vloeistoffen uit
de buurt van de banden, om aantasting van het rub-
ber te voorkomen.
• Gebruik de banden voor een maximale efficiëntie
niet met meer dan 80 % slijtage aan het profiel.
LET OP: De banden oppompen en er werkzaamheden aan verrichten, kan gevaarlijk zijn.
Laat, voor zover mogelijk, deskundig personeel de banden
monteren of er werkzaamheden aan verrichten.
Tref de onderstaande veiligheidsmaatregelen, om ernstig
of dodelijk letsel te voorkomen.
7 - ONDERHOUD
7-30