Instellingen voor de opnamefunctie
In dit gedeelte worden de functie-instellingen beschreven die specifiek zijn
voor Live View-opnamen.
Quick Control
Wanneer een opname wordt weergegeven, drukt u op de knop <Q> om het
scherm Snel instellen te openen waarin u instellingen kunt aanpassen.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X> om een functie te selecteren.
z
De instellingen van de geselecteerde functie en Uitleg (= 55)
B
worden weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> om de functie in te stellen.
z
Selecteer in de modi <8> en <v> de opnamemodusoptie linksboven
z
in het scherm en druk op <0> om de opnamemodus te selecteren.
Om de automatische witbalans in te stellen, selecteert u [Q] en
z
vervolgens drukt u op de knop <S/u>.
Druk op de knop <B> om de instelling <q> van de transportmodus,
z
de witbalanscorrectie/-bracketing, de parameters voor Beeldstijl of de
creatieve-filtereffecten te definiëren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op <0> om de instelling te voltooien en ga terug naar de Live
z
View-modus.
U kunt ook [2] selecteren om terug te keren naar Live View-opnamen.
z
In creatieve modi kunt u de ISO-snelheid instellen met de knop <g>.
z
Wanneer u w (Deelmeting) of r (Spotmeting) instelt, wordt er een meetcirkel
z
weergegeven in het midden van het scherm.
Bij Live view-opnamen kunt u de instellingen <B> en <M> in transportmodus
z
of zelfontspanner niet instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
De instelbare functies worden
B
weergegeven.
187