De ingebouwde flitser gebruiken
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordtde flitsoutput automatisch
(automatische flitsbelichting) op het handmatig ingestelde diafragma
afgestemd. De sluitertijd wordt automatisch ingesteld en afgestemd
op de helderheid van de scène (= 176).
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met een automatisch ingestelde trage
sluitertijd. De foto wordt genomen met de standaardbelichting voor zowel
het onderwerp als de achtergrond met een vleugje atmosfeer (automatische
langzame flitssynchronisatie). Wanneer u de camera in de hand houdt,
dient u deze goed stil te houden om cameratrilling te voorkomen. Het
gebruik van een statief wordt aangeraden om bewegingsonscherpte
te voorkomen.
Scherptedieptecontrole
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname
wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via
de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom
een kleine scherptediepte.
U kunt de scherptediepte controleren door te drukken op de knop <0>
of <U> als deze zijn geconfigureerd zoals hieronder wordt beschreven.
Het scherpstelbereik is duidelijk zichtbaar op Live View-beelden terwijl u de
diafragmawaarde aanpast en daarbij de knop <0> of <U> ingedrukt
houdt.
- Stel bij [5: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [Wijs SET-knop
toe] in op [7:Scherptedieptecontrole].
- Stel bij [5: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [Functie DISP-knop]
in op [1:Scherptedieptecontrole].
154