Advertenties
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
z
parameterinstellingen van de eerder vastgelegde beeldstijl die door de
gebruiker is aangepast gewist wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] onder [5: Wis instellingen] (= 271)
z
uitvoert, worden de standaardstijlen en -instellingen voor [Gebruiker *]
hersteld. Van beeldstijlen die met EOS Utility (EOS-software) zijn vastgelegd,
worden alleen de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 op
z
pagina 121 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen
gaan maken.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility voor de procedure voor
z
het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
5
Selecteer een parameter.
Selecteer de parameter (zoals [Sterkte]
z
of [Scherpte]) die u wilt instellen en
druk vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> <Z>
z
om het effect van de parameter aan te
passen en druk vervolgens op <0>.
Zie "Een beeldstijl aanpassen" (= 124)
voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
z
aangepaste parameterinstellingen
vast te leggen. Het keuzescherm
voor beeldstijlen verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
B
[Gebruiker *] weergegeven.
128
Advertenties
