Hoe werkt pulsoxymetrie?
Een sensor kiezen
De belangrijkste factor bij het kiezen van een sensor is de positie van de LED's ten opzichte van de
fotodetector. Als de sensor wordt aangebracht, moeten de LED's en de fotodetector direct tegenover
elkaar liggen. Sensoren zijn ontworpen voor patiënten in een specifiek gewichtsbereik en voor
specifieke plaatsen. Zorg ervoor dat u:
•
Een sensor kiest die geschikt is voor het gewicht van de patiënt.
•
Een sensorplek met voldoende perfusie kiest.
•
Plekken met oedeem vermijdt.
SpO
-sensoren zijn ofwel herbruikbaar ofwel wegwerpbaar. Herbruikbare sensoren kunnen bij
2
verschillende patiënten gebruikt worden nadat ze zijn gereinigd en gedesinfecteerd (zie de instructies
van de fabrikant bij de sensor). Wegwerpsensoren dienen slechts eenmaal te worden gebruikt en
daarna te worden weggegooid. Ze mogen verplaatst worden naar een andere geschikte plek op
dezelfde patiënt, maar niet worden hergebruikt op verschillende patiënten.
In
Tabel 61 "Goedgekeurde verbruiksartikelen en
van de SpO
PAS OP: Gebruik nooit meer dan één verlengkabel (M1941A).
Gebruik de oorsensor niet bij patiënten met kleine oorlellen, omdat dit voor onnauwkeurige
metingen kan zorgen.
De sensor aanbrengen
Volg de instructies van de fabrikant op bij toepassing van de sensor en let op de waarschuwingen en
voorzorgen. Voor de beste resultaten:
•
Zorgt u ervoor dat de sensor droog is.
•
Zet u de sensorkabel losjes vast bij de patiënt als deze beweegt.
•
Zorgt u ervoor dat de sensor niet te strak zit. Te veel druk kan zorgen voor veneuze pulsatie of de
bloedstroom belemmeren, waardoor te lage waarden worden gemeten.
•
Houd netsnoeren uit de buurt van de sensorkabel en de aansluiting ervan.
•
Vermijd het plaatsen van de sensor in een omgeving met heldere lampen. Bedek, indien nodig,
de sensor met ondoorzichtig materiaal.
•
Vermijd plaatsing van de sensor op een ledemaat met een arteriële katheter, bloeddrukmanchet
of intraveneus infuus.
WAARSCHUWINGEN: Het niet juist aanbrengen van de sensor kan de betrouwbaarheid van de SpO
Controleer de plaats van aanbrenging minstens iedere twee uur op veranderingen in de
huidkwaliteit, een juiste optische uitlijning en een goede plaatsing van de sensor. Kies een andere
meetplek als de huidkwaliteit in het geding is. Verander ten minste iedere vier uur van meetplek.
Vaker controleren kan nodig zijn afhankelijk van de individuele patiënt.
Gebruik geen beschadigde sensor of één waarvan elektrische draden bloot liggen.
-sensoren en -accessoires die kunnen worden gebruikt met de Efficia DFM100.
2
accessoires" op pagina 197 vindt u een overzicht
10: SpO
-bewaking
2
-meting verminderen.
2
111