ADAPTIVE CRUISE CONTROL
Beperkingen voor de werking van het systeem
– Voor voertuigen die in tegengestelde richting rijden wordt geen waarschuwing afgegeven en treedt het systeem niet in werking.
– De radarcamera moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
– Met vaste obstakels (stilstaande voertuigen, files, tolbarrières, enz.) of traag bewegende of kleine obstakels (motoren, fietsen, voet-
gangers, enz.) houdt het systeem mogelijk geen rekening.
– Met een voertuig dat in dezelfde rijstrook invoegt wordt pas rekening gehouden zodra het de detectiezone binnenkomt. Bruusk of laattijdig
remmen is in dat geval mogelijk.
– Bij het ingaan van een bocht en in de bocht kan de radarcamera de voorligger tijdelijk niet detecteren, waardoor de auto kan versnellen.
– Bij het buitenkomen van een bocht kan de detectie van voorliggers verstoord of vertraagd worden. Bruusk of laattijdig remmen is in dat
geval mogelijk.
– Een trager voertuig op een aangrenzende rijstrook kan worden gedetecteerd en een vertraging veroorzaken als een van beide voertuigen
te dicht bij de rijstrook van het andere voertuig rijdt.
– Met een langzame auto met een sterk verschillende snelheid kan het systeem geen rekening houden.
– Het systeem wordt uitgeschakeld bij een snelheid van minder dan ongeveer 40 km/u. Bestuurders moeten hun reactie hieraan aanpassen.
– Bruuske veranderingen in de situatie worden niet onmiddellijk geregistreerd door het systeem. De bestuurder moet daarom te allen tijde en
in alle omstandigheden alert blijven.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
– een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
– slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
– slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– slecht contrast tussen objecten;
– verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort).
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
2.76
(8/8)