SNELHEIDSREGELAAR
1
Inschakelen
Druk op schakelaar 1 aan
.
Het groene controlelampje
de boodschap "Regelaar" verschijnt op het
instrumentenpaneel met streepjes om aan
te geven dat de snelheidsregelaar is inge-
schakeld en wacht op het opslaan van een
snelheid.
2.66
(2/4)
Instellen van de snelheid
Rijdend tegen een constante snelheid (vanaf
ongeveer 30 km/u) drukt u op de schake-
laar 2, aan zijde a (+): de functie wordt inge-
schakeld en de huidige snelheid wordt op-
geslagen.
De ingestelde snelheid vervangt de streep-
jes en de instelling van de functie wordt
bevestigd doordat de ingestelde snelheid
in het groen wordt getoond, de boodschap
"Regelaar" verschijnt en het controlelampje
oplicht.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt de boodschap "Snelh. ongeldig" en
blijft de functie uitgeschakeld.
licht op en
a
2
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de regeling ingeschakeld is, kunt u
uw voet van het gaspedaal nemen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.