VERLICHTING EN SIGNALEN
1
š
Markeringslichten
Draai de ring 3 tot het symbool bij
het merkteken 2 staat. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Voordat u in het donker gaat rijden: controleer de werking van de elektrische in-
stallatie en stel de koplampen bij. Zie "De koplamphoogte afstellen" in hoofdstuk
1. Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van
voorwerpen, enz.).
(1/6)
2
3
á
Grootlicht
Duw met de dimlichten aan tegen
de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Om terug te keren naar de stand dimlicht,
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u toe.
k
Dimlicht
1
Handbediend
Draai de ring 3 tot het symbool bij het merk-
teken 2 staat. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 2 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
1.97