WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld (raad-
pleeg het label op de zijkant van het bestuur-
dersportier).
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Elke keer dat de banden worden opgepompt
of de bandenspanning wordt gecorrigeerd,
moet de referentiewaarde voor de banden-
spanning worden gereset.
Vervangen van wielen/banden
Gebruik alleen apparatuur die is goedge-
keurd door het netwerk. Zo niet dan treedt
het systeem mogelijk te laat of niet correct in
werking (zie "Banden" in hoofdstuk 5).
2.32
Elke keer dat een wiel/band wordt verwis-
seld, moet de bandenspanning worden ge-
corrigeerd en moet de referentiewaarde
voor de bandenspanning worden gereset.
Reservewiel
Zodra het aanwezige reservewiel op de auto
is gemonteerd, moet de bandenspanning
worden gecorrigeerd en moet de referen-
tiewaarde voor de bandenspanning worden
gereset.
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Gebruik alleen apparatuur die is goedge-
keurd door het netwerk. Zo niet dan treedt
het systeem mogelijk te laat of niet correct
in werking (zie "Bandenspanning" in hoofd-
stuk 4). Nadat de pompset voor de banden
is gebruikt, corrigeert u de bandenspanning
en reset u de referentiewaarde voor de ban-
denspanning.
(5/6)
2
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 5 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
7
5