BESTUURDERSONDERSTEUNING
||
Bij het achterwaarts inparkeren stuurt PAP de
auto in het parkeervak. Ga als volgt te werk:
1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en
schakel de achteruitversnelling in.
2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en
raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller
dan ca. 7 km/h (4 mph).
3. Let op het instrumentenpaneel en stop de
auto als dit met grafische voorstellingen en
teksten van u verlangd wordt.
N.B.
•
Houd uw handen weg van het stuurwiel
als de PAP-functie is geactiveerd.
•
Let erop dat het stuurwiel niet door iets
wordt gehinderd en vrij kan draaien.
•
Wacht voor het beste resultaat totdat het
stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achter-
uit/vooruit rijdt.
282
3 - Positioneren
Als de auto achteruit in het vak is ingeparkeerd,
wordt de auto recht gezet en gepositioneerd.
1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht tot-
dat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzich-
tig vooruit.
2. Stop de auto als hierom met grafische voor-
stellingen en een melding wordt verzocht.
3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd
voorzichtig achteruit tot met grafische voor-
stellingen en meldingen wordt verzocht om
te stoppen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd,
waarna met grafische voorstellingen en een mel-
ding wordt aangegeven dat het insteken is afge-
rond. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u
kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd
staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter, wanneer
de sensoren worden gebruikt door PAP dan
wanneer Park Assist de sensoren gebruikt.
Gerelateerde informatie
•
Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en
meldingen (p. 284)
•
Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking
(p. 280)
•
Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen
(p. 283)
•
Parkeerhulp* (p. 271)
•
Parkeerhulpcamera* (p. 275)
•
Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 279)
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.