Alarmsysteem - transpondersleutel
defect
Als u het alarm (p. 195) niet kunt uitschakelen
met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de
batterij (p. 181) van de sleutel leeg is), kunt u de
auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem
deactiveren en de motor starten:
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad (p. 185).
> Het alarm gaat af, de alarmindicatie
(p. 196) knippert snel en de sirene klinkt.
2. Steek de transpondersleutel in het contact-
slot.
> Het alarm wordt gedeactiveerd en de
alarmindicatie dooft.
3. Start de motor.
Alleen in combinatie met een alarmsysteem.
9
Alarmsignalen
Wanneer het alarm (p. 195) afgaat, klinkt een
sirene en knipperen alle richtingaanwijzers.
•
Er klinkt een sirene totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30
seconden lang automatisch uit. De sirene
heeft zijn eigen accu en werkt volledig onaf-
hankelijk van de startaccu in de auto.
•
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na
vijf minuten automatisch uit.
SLOTEN EN ALARM
Beperkt alarmniveau
Een beperkt alarmniveau houdt in dat de bewe-
gingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Om te voorkomen dat het alarmsysteem (p. 195)
onbedoeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in
een vergrendelde auto achterlaat of een auto-
trein of veerverbinding gebruikt, dienen de bewe-
gingsmelder en de niveausensoren tijdelijk te
worden gedeactiveerd.
De te volgen procedure is identiek aan die bij tij-
delijke uitschakeling van de Safelock-functie
9
(p. 193)
.
Gerelateerde informatie
•
Alarmindicatie (p. 196)
197