Systeembeheer
a
b Selecteer het exportprotocol dat voor elk gegevenstype moet worden gebruikt.
6 Als u eventuele wijzigingen ongedaan wilt maken, klikt u op Undo Changes (Wijzigingen ongedaan
maken).
7 Klik op Save (Opslaan) om uw wijzigingen op te slaan.
8 Klik op Close (Sluiten) om het venster System Customization (Systeemaanpassing) te sluiten.
13.10 Network Configuration (Netwerkconfiguratie)
U kunt standaard netwerkinstellingen configureren op het systeem.
1 Klik in het menu System (Systeem) op Customization (Aanpassing) om het dialoogvenster System
Customization (Systeemaanpassing) weer te geven.
2 Klik in de instellingengroep General (Algemeen) op Network Configuration (Netwerkconfiguratie).
De huidige netwerkstatus van het systeem wordt weergegeven in het paneel Network
Configuration (Netwerkconfiguratie), in de sectie Network Adapter (Netwerkadapter). U kunt de
netwerkadapter naar wens Disable (Uitschakelen) of Enable (Inschakelen).
3 Als u de IP-adresinstellingen van het systeem wilt instellen, klikt u op het tabblad IPv4 Settings
(IPv4‐instellingen) of het tabblad IPv6 Settings (IPv4‐instellingen), afhankelijk van het
netwerkprotocol dat wordt gebruikt, en configureert u de IP-adresinstellingen volgens de vereisten
van uw netwerk.
Als u niet zeker weet hoe u deze instellingen moet configureren, neemt u contact op met uw
netwerkbeheerder.
4 Configureer de DNS Settings (DNS‐instellingen) volgens de vereisten van uw netwerk.
Als u niet zeker weet hoe u deze instellingen moet configureren, neemt u contact op met uw
netwerkbeheerder.
De netwerkconfiguratie van het systeem wordt weergegeven in het paneel Network Details
(Netwerkdetails). Als u wijzigingen hebt aangebracht in de netwerkconfiguratie, klikt u op Refresh
(Vernieuwen) om de meest recente instellingen weer te geven.
5 Als u eventuele wijzigingen ongedaan wilt maken, klikt u op Undo Changes (Wijzigingen ongedaan
maken).
6 Klik op Save (Opslaan) om uw wijzigingen op te slaan.
7 Klik op Close (Sluiten) om het venster System Customization (Systeemaanpassing) te sluiten.
13.11 Ondersteuning op afstand inschakelen of uitschakelen
U kunt ondersteuning op afstand inschakelen, zodat de technische ondersteuning het systeem kan
bewaken, of u kunt deze service uitschakelen om bewaking op afstand te verhinderen.
1 Klik in het menu System (Systeem) op Customization (Aanpassing) om het dialoogvenster System
Customization (Systeemaanpassing) weer te geven.
2 Klik in de instellingengroep General (Algemeen) op Remote Support (Ondersteuning op afstand).
Azurion Uitgave 1.2 Gebruiksaanwijzing
Selecteer het tabblad Non X‐ray Image Data (Geen röntgenbeeldgegevens).
258
Network Configuration (Netwerkconfiguratie)
Philips Healthcare 4522 203 52611