Bekijken
U kunt ook rechtstreeks op de weergave inzoomen door Ctrl ingedrukt te houden en aan het
muiswiel te draaien, zelfs wanneer het hulpmiddel Zoomen niet is geselecteerd.
OPMERKING Het is niet mogelijk om in te zoomen op het overzichtsbeeld.
6 Klik op Pan (Pannen) op de werkbalk van de hoofdweergave en sleep het beeld om de
oorspronkelijke beelden in de hoofdweergave te pannen.
U kunt de weergave ook rechtstreeks pannen door met de rechtermuisknop te slepen, zelfs
wanneer het hulpmiddel Pannen niet is geselecteerd. Het overzichtsbeeld kan niet worden gepand.
7 Klik op Brightness / Contrast (Helderheid/contrast) op de desbetreffende werkbalk om de
helderheid en het contrast van het overzichtsbeeld of de oorspronkelijke beelden aan te passen en
ga als volgt te werk:
• Sleep de muisaanwijzer omhoog om de helderheid te verkleinen.
• Sleep de muisaanwijzer omlaag om de helderheid te verhogen.
• Sleep de muisaanwijzer naar rechts om het contrast te verkleinen.
• Sleep de muisaanwijzer naar links om het contrast te verhogen.
U kunt de helderheid en het contrast ook rechtstreeks aanpassen door Ctrl ingedrukt te houden en
met de middelste muisknop te slepen, zelfs als het hulpmiddel voor helderheid/contrast niet is
geselecteerd.
8 Klik op Invert (Inverteren) op de desbetreffende werkbalk om de grijswaarden van het
overzichtsbeeld of de oorspronkelijke beelden te inverteren.
9 Klik op Snapshot op de desbetreffende werkbalk om u een snapshot te maken van het
overzichtsbeeld of het oorspronkelijke beeld dat in de hoofdweergave wordt weergegeven.
Gebruik voordat u een snapshot maakt het hulpmiddel Image overlays (Beeldoverlays) in het
scherm met algemene hulpmiddelen om u ervan te verzekeren dat het juiste niveau van
patiëntgegevens in het beeld wordt weergegeven.
Het snapshot wordt in de patiëntendatabase opgeslagen onder het huidige onderzoek.
10 Klik op Copy to Reference (Kopiëren naar referentie...) op de desbetreffende werkbalk om het
overzichtsbeeld of het oorspronkelijke beeld dat momenteel wordt weergegeven naar een
referentieweergave in de onderzoekkamer te verzenden.
Afhankelijk van de configuratie van het röntgensysteem, kunt u het beeld naar referentieweergave
1, referentieweergave 2 of referentieweergave 3 sturen.
11 Klik op Reset (Resetten) op de desbetreffende werkbalk om het overzichtsbeeld of de
oorspronkelijke beelden terug te zetten op hun standaardpresentatiestaat.
12 Selecteer Hide Reconstruction (Reconstructie verbergen) in het bedieningspaneel Reconstruction
(Reconstructie) om het overzichtsbeeld te verbergen en alleen de oorspronkelijke beelden weer te
geven.
13 Als er nog een Bolus Chase-reconstructie beschikbaar is voor de patiënt, kunt u deze selecteren in
het paneel Existing Reconstructions (Bestaande reconstructies) van het bedieningspaneel
Reconstruction (Reconstructie).
De Bolus Chase-reconstructie die op dit moment voor onderzoek is geselecteerd, wordt in het
paneel Existing Reconstructions (Bestaande reconstructies) aangeduid met een pictogram.
14 Als de weergegeven Bolus Chase niet geschikt is, kunt u nog een Bolus Chase uitvoeren voor de
patiënt. Klik op Select Series (Serie selecteren) in het bedieningspaneel Reconstruction
(Reconstructie) om de nieuwe Bolus Chase te bekijken.
Azurion Uitgave 1.2 Gebruiksaanwijzing
133
Bolus Chase-reconstructie
Philips Healthcare 4522 203 52611