DRAAIRICHTING VAN DE MOTOR
Controleer de draairichting van de motor.
• Als de omvormer op afstandsbediening staat
(links staat REM), schakel dan om naar lokale
besturing door te drukken op
• Om naar het hoofdmenu te gaan, drukt u op
als er op de onderste regel OUTPUT staat,
in andere gevallen drukt u herhaaldelijk op
totdat u MENU op de onderste regel ziet
verschijnen.
• Druk op de toetsen
ziet en druk op
• Verhoog de frequentie-referentie van nul naar
een kleine waarde met de toets
• Druk op
om de motor te starten.
• Verifieer dat de werkelijke draairichting van de
motor hetzelfde is als aangegeven op het
display (FWD betekent voorwaarts en REV
achterwaarts).
• Druk op
om de motor te stoppen.
Om de draairichting van de motor te wijzigen:
• Inverteer de fases door de waarde van para-
meter
9914
te wijzigen in het tegenoverge-
stelde, d.w.z. van 0 (NEEN) naar 1 (JA), of vice
versa.
• Controleer de wijziging door de voeding in te
schakelen en de hierboven beschreven test
nogmaals uit te voeren.
TOERENTALLIMIETEN EN ACCELERATIE/DECELERATIETIJDEN
Stel het minimum toerental in (parameter 2001).
Stel het maximum toerental in (parameter 2002).
Stel acceleratietijd 1 in (parameter 2202).
Opmerking: Stel tevens acceleratietijd 2
(parameter 2205) in als er twee acceleratietijden
bij de toepassing gebruikt gaan worden.
Opstarten, besturing via de I/O en ID Run 67
.
LOC
REM
/
totdat u "rEF"
.
.
xxx
LOC
.
SET
draairichting
draairichting
vooruit
achteruit
9914
LOC
PAR
2001
LOC
PAR
2002
LOC
PAR
2202
LOC
PAR
Hz
FWD
FWD
FWD
FWD
FWD