Gebruik het bedieningspaneel om de timer in vier stappen te configureren:
1. Activeer de timer.
Configureer hoe de timer wordt geactiveerd. De timer kan vanaf een van de
digitale ingangen of geïnverteerde digitale ingangen worden ingeschakeld.
2. Stel de tijdsperiode in.
Definieer de start- en stoptijden en start- en stopdag wanneer de timer actief is.
Deze vormen een tijdsperiode.
3. Creëer de timer.
Wijs de geselecteerde tijdsperiode aan bepaalde timer(s) toe. In een timer kun-
nen verschillende tijdperiodes worden verzameld en met parameters worden
verbonden. De timer kan als de bron van start/stop werken en opdrachten voor
richtingswijziging, constant toerentalselectie en relais-activeringssignalen. Tijdpe-
riodes kunnen meerdere tijdfuncties hebben, maar een parameter kan maar op
één enkele timer worden aangesloten. Het is mogelijk om tot vier timers te
maken.
4. Sluit geselecteerde parameters op de timer aan.
Een parameter kan slechts met één timer verbonden worden.
Een tijdfunctie kan verbonden worden met meerdere tijdsperiodes.
Tijdsperiode 1
3602 STARTTIJD 1
3603 STOPTIJD 1
3604 START DAG 1
3605 STOP DAG 1
Tijdsperiode 2
3606 TIJD FOUT 2
3607 TIJD FOUT 2
3608 STARTVRIJGAVE 2
3609 STOPTIJD 2
Tijdsperiode 3
3610 TIJD FOUT 3
3611 TIJD FOUT 3
3612 STARTVRIJGAVE 3
3613 STOPTIJD 3
Tijdsperiode 4
3614 TIJD FOUT 4
3615 TIJD FOUT 4
3616 STARTVRIJGAVE 4
3617 STOPTIJD 4
Booster
3622 BOOSTER SEL
3623 BOOSTER TIJD
Programmakenmerken 167
Tijdsperiode 1
3626 TYDFUNCTIE 1 SRC
Tijdsperiode 2
3627 TIJD FUNC 2
Tijdsperiode 3
3628 TIJD FUNC 3
Tijdsperiode 4
3629 TIJD FUNC 4