hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, brandt dan een lampje:
-
permanent, onmiddellijk, wanneer u wordt
ingehaald,
-
knipperend, na ongeveer een seconde,
wanneer u langzaam een andere auto
inhaalt enn wanneer de richtingaanwijzer
wordt gebruikt.
Dit systeem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een vervanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder moet
te allen tijde het verkeer in de gaten blijven
houden, de snelheid en afstand van
achteropkomend verkeer inschatten en
beslissen of veilig van rijstrook gewisseld
kan worden.
Indien een voertuig – een (motor)fiets,
een auto of een vrachtwagen – zich in de
dode hoek van de auto bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden in de linker-
of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de
situatie) onder de volgende voorwaarden:
-
alle voertuigen gaan dezelfde kant op en
rijden op aangrenzende rijstroken,
-
de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
-
u haalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig
kleiner is dan 10 km/h,
-
u wordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,
-
de verkeersstroom is vloeiend,
-
de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
-
uw auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden
enz.),
-
bij tegemoetkomende voertuigen,
-
bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Rijden
6
163