Rijden
Na het remmend tot stilstand brengen van
de auto zorgt het systeem ervoor dat de auto
blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
heractiveren door toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na
ongeveer 5 minuten automatisch de elektrische
parkeerrem geactiveerd.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
In situaties waarmee het systeem niet kan
omgaan, moet de bestuurder de controle over
de auto overnemen.
Gevallen die niet door de camera worden
gedetecteerd:
-
voetgangers, fietsers, dieren.
-
stilstaande voertuigen (file, auto met pech, enz.),
-
kruisende voertuigen.
-
tegemoetkomende voertuigen.
154
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
-
Bij het rijden op een bochtige weg.
-
Bij het naderen van een rotonde.
-
Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
De voorligger remt zeer sterk af.
-
Er voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
Tijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
Als lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
Als de voorruit is beschadigd ter hoogte van
de camera.
-
Bij slechte weersomstandigheden.
Wees vooral voorzichtig:
-
Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en voertuigen die niet midden op de
rijstrook rijden.
-
Wanneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.