Stilzetten van de auto, zonder aangetrokken
parkeerrem.
F Zet de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F Zet het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F Zet de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje
P op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie, wanneer de stand N is
ingeschakeld, klinkt er een geluidssignaal
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend. Het geluidssignaal stopt zodra u
het bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden van dit
lampje op het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel.
Rijden
6
129