Rijden
Bij een automatische transmissie
De stand D of M moet zijn geselecteerd.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 2
en 180 km/h:
F Geef een beetje gas en druk op een van
de toetsen 2 of 3: het systeem wordt
ingeschakeld (weergegeven in groen).
De ingestelde snelheid is vervolgens gelijk aan:
-
de huidige snelheid van de auto bij een
snelheid hoger dan 30 km/h,
-
30 km/h bij een snelheid lager dan 30 km/h.
Opslaan van de instellingen
Door het contact uit te schakelen wordt de
door de bestuurder ingestelde snelheid
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "Normaal" (2 streepjes). Zo niet,
dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt
bij het inschakelen van de functie.
Onderbreken
De werking van de adaptieve snelheidsregelaar
kan worden onderbroken:
-
door bediening door de bestuurder:
• Van de toets 4 (Pause).
• Van het rempedaal.
• Van de hendel van de elektrische
parkeerrem.
• Van het koppelingspedaal, door dit
ongeveer 10 seconden of langer ingetrapt
te houden.
• Bij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
150
-
of automatisch:
• Door activering van het ESP-systeem
omwille van de veiligheid.
• Wanneer de snelheid van de auto lager
wordt dan 30 km/h (1100 t/min), bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
Als de werking van de snelheidsregelaar is
onderbroken, kan deze pas opnieuw worden
geactiveerd als aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Opnieuw inschakelen van de functie
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet
de bestuurder het gaspedaal intrappen, harder
gaan rijden dan 30 km/h en vervolgens op toets
2, 3 of 4 drukken.
Bij een automatische transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
heractiveren door harder te rijden dan 30 km/h
en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. 5 minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
benadert voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele rijsnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets
2 of 3 om de snelheid te verlagen of te
verhogen in stappen van 1 km/h.
F Ingedrukt houden van de toets 2 of 3 om
de snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5 km/h.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.