HET STUURPROGRAMMA VAN DE NETWERKFAX INSTELLEN
1
2
• Om de communitynaam te wijzigen zijn
beheerdersrechten noodzakelijk. Er moet ingelogd
worden met "Beheerder"-bevoegdheden, waarna de
3
eigenschappen van het printerstuurprogramma geopend
worden.
• Er kunnen tot 31 tekens, inclusief de volgende
symbolen, ingevoerd worden voor de communitynaam.
! " # $ % & ' ( ) * + , - / : ; < = > ? @ [ \ ] ^ _ ` { | } ~
3) SNMP V3
Als SNMP V3 ingeschakeld is, selecteer dan een van de
volgende items om in te stellen hoe gebruikers
4
geauthenticeerd worden.
ID-bestand gebruiker (User ID File ) — selecteer deze
optie om een ID-bestand voor gebruikers te gebruiken. Klik
op [Bladeren] (Browse) en geef het ID-bestand voor
gebruikers aan.
Gebruikersnaam/wachtwoord (User Name/Password) —
selecteer deze optie om de gebruikersnaam en het
wachtwoord van gebruikers te gebruiken. Wanneer deze
5
optie geselecteerd is, geef dan de volgende items in of
selecteer ze:
- Gebruikersnaam (User Name)
- Authenticatieprotocol (Authentication Protocol)
- Wachtwoord voor authenticatie (Authentication
Password)
- Privacyprotocol (Privacy Protocol)
- Wachtwoord voor privacy (Privacy Password)
6
Opmerking
• Als ervoor gekozen is SNMP V3 in te schakelen, neem
dan eerst contact op met de netwerkbeheerder voor
advies over het instellen van gebruikersauthenticatie.
• Er kunnen tot 31 tekens, inclusief de volgende
symbolen, ingevoerd worden voor elk van de velden
Gebruikersnaam (User Name), Wachtwoord voor
authenticatie (Authentication password) en Wachtwoord
7
voor privacy (Privacy password).
! $ % & ' ( ) - , < > @ [ ] ^ _ ` { } ~
4) [Standaard herstellen] (Restore Default)
Klik op deze toets om alle instellingen te herstellen naar de
standaardinstellingen.
Instellen van tabblad
[Apparaatinstellingen (Device Settings)
In tabblad [Apparaatinstellingen] (Device Settings) kunnen
instellingen voor het bijwerken van het stuurprogramma voor
de netwerkfax gewijzigd worden en kan softwareversie van het
stuurprogramma weergegeven worden.
Opmerking
• Vraag de beheerder om gegevens over de voor de MFP
geconfigureerde instellingen.
1
2
4
5
6
7
1) Automatisch bijwerken
Selecteer of de informatie over de instelling van elk item in
tabblad [Apparaatinstellingen] (Device Settings) van het
stuurprogramma van de netwerkfax al dan niet elke keer
dat dit tabblad geopend wordt, verkregen moet worden
door automatische communicatie met de MFP.
- Aan (on) — selecteer deze optie om de informatie over
instellingen automatisch te verkrijgen.
- Uit (off) — selecteer deze optie om de informatie over
instellingen niet automatisch te verkrijgen. Stel elk item
handmatig in.
2) Gebruikersauthenticatie (User Authentication)
Selecteer de te gebruiken authenticatiemethode. Stel deze
instelling zo in dat deze overeenkomt met die van de MFP.
- Uit (Off) — selecteer deze optie als er geen
gebruikersauthenticatie uitgevoerd hoeft te worden.
- Authenticatie lokale MFP (MFP Local Authentication)
— selecteer deze optie om authenticatie lokaal op de
MFP uit te voeren.
- Windows domeinauthenticatie (Windows Domain
Authentication) — selecteer deze optie om authenticatie
via het Windows-domein uit te voeren.
- LDAP-authenticatie (LDAP Authentication) — selecteer
deze optie om LDAP-authenticatie te laten uitvoeren.
3) [Gegevens] (Details)
Bij een klik op deze toets verschijnt dialoogvenster [LDAP-
serverinstellingen] (LDAP Server Settings). Deze optie kan
alleen gekozen worden als in vak [Gebruikersauthenticatie]
(User Authentication) [LDAP-authenticatie] (LDAP
Authentication) geselecteerd is.
P.83 "LDAP-servers instellen (Setting up LDAP
Servers)"
- 82 -
3