184
TECHNIEK IN DETAIL
De functie van de Dynamic
Brake Control ondersteunt de
berijder bij een noodstop.
Herkenning van een noodstop
Een noodstop wordt herkend
als de voorwielrem snel en
krachtig wordt bediend.
Gedrag bij een noodstop
Als bij een snelheid van
meer dan min 10 km/h een
noodstop wordt uitgevoerd, is
naast de ABS-functie ook de
Dynamic Brake Control actief.
Bij gedeeltelijk remmen met
hoge remdrukgradiënten ver-
hoogt de Dynamic Brake Con-
trol de integrale remdruk op
het achterwiel. De remweg
wordt korter en er kan gecon-
troleerd worden geremd.
Gedrag bij onbedoeld
bedienen van de gashendel
Als bij een noodstop onbe-
doeld de gashendel wordt be-
diend (hendelstand > 5%),
wordt de eigenlijk geacti-
veerde remwerking door de
Dynamic Brake Control ge-
waarborgd door het open-
draaien van de gashendel
te negeren. De werking van
de noodstop wordt gewaar-
borgd.
Als tijdens de ingreep van de
Dynamic Brake Control het
gas wordt gesloten (gashen-
delstand < 5%), wordt het
door het ABS-remsysteem ge-
vraagde motorkoppel hersteld.
Als de noodstop wordt be-
ëindigd en de gashendel nog
steeds wordt bediend, regelt
de Dynamic Brake Control het
motorkoppel gecontroleerd
terug naar de berijderswens.
BANDENSPANNINGSCON-
TROLE RDC
met bandenspanningscontrole
(RDC)
SU
Werking
In elke band bevindt zich een
sensor die de temperatuur en
de spanning in de band meet
en deze informatie naar de re-
geleenheid stuurt.
De sensoren zijn uitgerust met
een centrifugaalregelaar die de
overdracht van de meetwaar-
den na het eerste overschrijden
van de minimumsnelheid vrij-
geeft.
Minimumsnelheid voor
de registratie van de
RDC-meetwaarden:
min 30 km/h
Voor de eerste ontvangst van
de bandenspanning wordt op