Temperaturen voor
gebruik en opslag
Bacteriefilter
Patiëntcircuits
(algemeen)
Passieve circuits
Actieve circuits
Systeemcontrole
Gebruik dit apparaat niet als de omgevingstemperatuur hoger is dan 40 °C.
Als het apparaat bij kamertemperaturen van meer dan 40 °C wordt gebruikt,
kan de temperatuur van de luchtstroom eventueel 43 °C te boven gaan. Deze
warmte zou systeemalarmen en irritatie van of letsel aan de luchtweg van de
patiënt kunnen veroorzaken.
Om besmetting van de patiënt of het beademingsapparaat te voorkomen,
raden wij u aan op de gasuitlaatpoort van de patiënt een door Respironics
goedgekeurd bacteriefilter met lage weerstand (onderdeelnummer 342077)
te gebruiken. Filters die niet zijn goedgekeurd door Respironics kunnen de
prestaties van het systeem verslechteren.
Het beademingsapparaat mag uitsluitend worden gebruikt met aansluitingen
op de patiënt (bijv. maskers, circuits en uitademingspoorten) die door Philips
Respironics worden aanbevolen. De juiste werking van het apparaat, inclusief
alarmen, met andere circuits is door Philips Respironics niet gecontroleerd en
is de verantwoordelijkheid van de gezondheidsdeskundige.
Wanneer u onderdelen toevoegt aan het ademhalingssysteem, moeten
de stroomweerstand en dode ruimte van de extra onderdelen, zoals
luchtbevochtigers, spreekkleppen, warmte-vochtwisselaars en filters,
zorgvuldig worden overwogen met betrekking tot de mogelijkheid tot
ongewenste effecten op de beademing van de patiënt en de alarmen van het
apparaat.
Bij gebruik van een passief circuit is een uitademingspoort vereist.
Bij lage uitademingsdrukken kan de flow door de uitademingspoort
onvoldoende zijn om alle uitgeademde gas uit de slang te verwijderen; het is
mogelijk dat wat van dit gas opnieuw wordt ingeademd.
Gebruik alleen de hulpmiddelen voor actieve uitademing die voor de
Trilogy 202 zijn ontworpen. Philips Respironics heeft de juiste werking
van andere actieve uitademingshulpmiddelen niet gecontroleerd en het
is mogelijk dat hun gebruik een verkeerde of onveilige werking van het
apparaat tot gevolg heeft.
Met het actieve patiëntcircuit moet het uitademingshulpmiddel goed
werken, anders kan het beademingsapparaat geen therapie leveren. Het
uitademingshulpmiddel moet dagelijks worden geïnspecteerd en wanneer
nodig worden vervangen.
Gebruik het beademingsapparaat niet bij een patiënt voordat er een
systeemcontrole heeft plaatsgevonden. Zie hoofdstuk 10 van deze
handleiding.
Controleer bij het opstarten altijd of het geluidssignaal klinkt en de
alarmledjes kort rood en vervolgens geel oplichten. Zo weet u zeker dat
het apparaat correct werkt. Neem voor onderhoud contact op met Philips
Respironics of een geautoriseerd onderhoudscentrum als deze indicaties niet
optreden bij het opstarten.
5
Hoofdstuk 1 Inleiding