6. Druk op [ ] of [ ] om [Faxinformatie programmeren] weer te geven, en druk vervolgens op
[OK].
7. Druk op [ ] of [ ] om [Eigen faxnummer] weer te geven en druk vervolgens op de [OK]-
knop.
8. Voer een gebruikersfaxnummer in (maximaal 20 cijfers) en druk vervolgens op [OK].
9. Druk op de toets [Escape].
Gebruikersnaam
De naam die u hier invoert, wordt gebruikt als de naam van de afzender van de fax.
1. Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
2. Druk op [Inloggen].
3. Voer het log-inwachtwoord in en druk vervolgens op de knop [OK].
4. Druk op [ ] of [ ] om [Faxeigensch.] te selecteren en druk vervolgens op de [OK]-knop.
5. Druk op [ ] of [ ] om [Algemene inst./Aanpassen] weer te geven en druk vervolgens op de
[OK]-knop.
6. Druk op [ ] of [ ] om [Faxinformatie programmeren] weer te geven, en druk vervolgens op
[OK].
7. Druk op [ ] of [ ] om [Faxkoptekst] weer te geven en druk vervolgens op de [OK]-knop.
8. Voer de gebruikersnaam in (maximaal 32 tekens) en druk vervolgens op [OK].
Voor meer informatie over het invoeren van tekens, zie Pag. 139 "Tekens invoeren".
9. Druk op de toets [Escape].
Land/regio, instellingen
Het land dat of de regio die hier wordt geselecteerd, wordt gebruikt om de weergavenotatie van
taal en meeteenheden te configureren.
1. Druk op de toets [Gebruikersinstellingen].
2. Druk op [Inloggen].
3. Voer het log-inwachtwoord in en druk vervolgens op de knop [OK].
4. Druk op [ ] of [ ] om [Faxeigensch.] te selecteren en druk vervolgens op de [OK]-knop.
5. Druk op [ ] of [ ] om [Land/regio] weer te geven en druk vervolgens op [OK].
6. Druk op [ ] of [ ] om het gewenste land of de gewenste regio te selecteren en druk
vervolgens op [OK].
7. Druk op de toets [Escape].
Datum en tijd
De tijd en datum die hier worden ingevoerd, worden voor de interne klok van het apparaat
gebruikt.
• Datum
Eerste setup
73