• Als de sensoren geblokkeerd
worden door andere voertuigen,
wanden
of
pilaren
parkeerplaats.
• De auto rijdt op een bochtige weg
of door een tolpoort.
• Als er met de auto gereden wordt
in de buurt van gebieden met
metalen constructies, zoals bij
wegwerkzaamheden, spoorwegen,
enz.
• Er bevindt zich een object in de
buurt van de auto, zoals een
vangrail, persoon, dier, enz.
• Tijdens het op- of afrijden van een
steile weg waar de hoogte van de
rijstroken verschillend is.
• Als op een smalle weg gereden
wordt met veel bomen en bosjes.
• Bij het rijden op een nat wegdek.
• Bij het rijden door een groot gebied
met weinig auto's of gebouwen e.d.
in de buurt, zoals een woestijn,
een landbouwgebied, enz.
• Er is een groot voertuig in de buurt,
zoals een bus of vrachtwagen.
• Als andere voertuigen zich dicht bij
uw auto bevinden.
• Als het andere voertuig zeer dicht
nadert.
rond
de
• Wanneer
voertuig ook achteruitrijdt terwijl
uw auto achteruitrijdt.
• Tijdens het wisselen van rijstrook.
• De auto slaat links- of rechtsaf op
een kruising.
• Als uw auto gelijktijdig weggereden
is met de auto naast u en
geaccelereerd heeft.
• Als het andere voertuig met zeer
hoge snelheid passeert.
• Als
het
naastliggende
rijstrook opschuift ten opzichte van
u OF als het voertuig op de tweede
rijstrook naast u opschuift naar de
naastliggende rijstrook.
• Er is een (motor)fiets in de buurt.
• Er
bevindt
aanhanger in de buurt.
• Als er zich kleine objecten binnen
het detectiebereik bevinden, zoals
een
winkelwagen
wandelwagen.
• Bij een auto met een geringe
hoogte, zoals een sportauto.
Gevallen waarbij het systeem
niet mag worden gebruikt
het
gesignaleerde
Het controlelampje BSD in de
buitenspiegel werkt mogelijk niet
goed wanneer:
• Het buitenspiegelhuis beschadigd
• De spiegel bedekt is met vuil,
• De ruit bedekt is met vuil, sneeuw
• De ruit getint is.
voertuig
op
de
rijstrook
één
zich
een
platte
of
een
is.
sneeuw e.d.
e.d.
5
5-51