nl
Kalibratie
kruisgevoelig is (zoals weergegeven op het informatieblad
van de sensor) niet aanwezig is. In dit geval is geen cilinder of
kalibratieadapter nodig voor de nulkalibratie.
WAARSCHUWING
Kalibratiefout bij nulkalibratie
Onvoldoende omgevingsluchtstroom kan kalibratiefouten
veroorzaken.
► Zorg ervoor dat er voldoende omgevingsluchtstroom naar
de sensor is.
®
Polytron
5100 EC-specifiek:
Nulkalibratie van zuurstof (O
daarom staat deze functie niet in het transmittermenu.
®
Polytron
5200 CAT-specifiek:
Sensoren mogen niet worden gekalibreerd met zuivere
stikstof. Katalytische sensoren benodigen zuurstof voor een
goede werking.
®
Polytron
5720 IR-specifiek:
®
Voor Polytron
5720 IR (met PIR 7200 voor detectie van
koolstofdioxide) mag alleen stikstof of synthetische lucht
zonder CO
-gehalte voor een nulkalibratie worden gebruikt.
2
9.3.1 Uitvoering van de nulkalibratie
Voorwaarden:
– De sensor heeft de opwarmfase beëindigd
– De kalibratie is voorbereid.
Alle instrumenten, uitgezonderd Polytron 57x0 (IR)
Nulkalibratie uitvoeren:
1. Selecteer -0- Adj en bevestig met [OK].
Het onderhoudssignaal wordt overgedragen door de
analoge interface, er worden geen alarmen of
foutrelais geschakeld.
Het display toont de actuele waarde knipperend (bijv.
2).
2. Synthetische lucht of stikstof toepassen, als de
omgevingslucht niet kan worden gebruikt.
a. Stel de gasstroom in overeenkomstig de gebruikte
sensor. (zie "Gasflow voor kalibraties", pagina 79)
Voer de kalibratie uit, nadat het testgas gedurende 3
minuten langs de sensor is geleid en de afgebeelde
waarde stabiel is.
3. Gebruik [OMHOOG] / [OMLAAG] om de waarde af te
stellen op 0.
4. Bevestig met [OK]; het instrument keert dan terug naar het
hoofdmenu.
Het nulpunt is gekalibreerd.
5. Sluit de gasstroom en verwijder de kalibratieadapter van
de sensor of koppel de leiding af.
) sensoren is niet mogelijk,
2
Polytron 57x0 (IR)-specifiek
Voer een nulkalibratie uit:
1. Selecteer -0- Adj en bevestig met [OK]
Het onderhoudssignaal wordt overgedragen door de
analoge interface, er worden geen alarmen of
foutrelais geschakeld.
Het display toont 'lopende streepjes' en wisselt
vervolgens tussen 'CAL' en de actuele waarde (bijv.
'0,1').
2. Synthetische lucht of stikstof toepassen, als de
omgevingslucht niet kan worden gebruikt.
a. Stel de gasstroom in overeenkomstig de gebruikte
sensor. (zie "Gasflow voor kalibraties", pagina 79)
Voer de kalibratie uit, nadat het testgas gedurende 3
minuten langs de sensor is geleid en de afgebeelde
waarde stabiel is.
3. Tik op [OK].
Als de kalibratie succesvol was, wisselt het display
tussen 'CAL' en 'OK'. Zo niet, dan wisselt het display
tussen 'CAL' en 'FAIL'.
– Indien [OK] niet binnen ca. 5 minuten wordt bevestigd,
wordt een time-out geactiveerd en wisselt het display
tussen 'CAL' en 'FAIL'.
– Als op [OMHOOG] wordt getikt, wordt de kalibratie
afgebroken. Het instrument keert terug naar het
hoofdmenu.
4. Bevestig met [OK]; het instrument keert dan terug naar het
hoofdmenu.
5. Om terug te keren naar de meetmodus, selecteert u
[OMHOOG].
6. Sluit de gasstroom en verwijder de kalibratieadapter van
de sensor of koppel de leiding af.
9.4
Gevoeligheidskalibratie
®
Polytron
5200 CAT / 5310 IR / 5700 IR - specifiek:
De gevoeligheidskalibratie dient binnen 24 h na de laatste
geldige nulkalibratie te worden uitgevoerd.
®
Polytron
5310 IR-specifiek:
Door het ontwerp van de DSIR-gassensor is het
uitgangssignaal van de gassensor beperkt tot 45%. . . 55 %
van de interne voedingsspanning van het instrument. Indien
de gasconcentratie verder stijgt nadat het maximale
uitgangssignaal van de sensor is bereikt, leidt dit niet tot een
verhoging van de waarden die op de instrumentrespons
worden weergegeven en die naar de centrale worden
verzonden. In het geval van stoffen met bijzonder lage
kalibratiefactoren en/of handmatige configuratie van een hoge
gevoeligheidskalibratiefactor bij de sensor kan dit reeds
gebeuren bij concentraties onder 100%OE. Voor
vervangende gaskalibraties dient een juiste activatie van het
alarm derhalve te worden gecontroleerd met een
testgasconcentratie die overeenkomt met de drempelwaarde
van het alarm. Indien nodig kan het weergeefbare meetbereik
naar behoefte worden verhoogd door het uitgangssignaal van
de sensor te verlagen (zie DSIR gebruiksaanwijzing,
onderdeelnr. 9023981) en een daarop volgende kalibratie van
het instrument.
®
Dräger Polytron
5000-serie