STARTEN EN RIJDEN
||
WAARSCHUWING
Controleer voordat u gaat slepen of het
•
stuurslot eraf is.
Contactslotstand II moet geactiveerd
•
zijn – in contactslotstand I zijn alle air-
bags gedeactiveerd.
Zorg dat de transpondersleutel tijdens
•
het slepen altijd in de auto aanwezig is.
WAARSCHUWING
De rem- en stuurbekrachtiging werken niet
als de motor is uitgeschakeld. Er moet
ca. 5 keer zo hard op het rempedaal wor-
den getrapt en de besturing gaat aanzien-
lijk zwaarder dan normaal.
1.
Schakel de alarmlichten van de auto in.
2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog.
3. Hef het stuurslot op door de auto te ont-
grendelen.
4. Zet de auto in contactslotstand II – druk
op de startknop zonder het rempedaal te
bedienen en houd de knop
zo'n 4 seconden ingedrukt. Laat de knop
vervolgens los.
470
5. Zet de schakelhendel in neutraalstand en
los de parkeerrem.
Als de accuspanning te laag is, kunt u de
parkeerrem niet lossen. Sluit een hulpaccu
aan, als de accuspanning te laag is.
> U kunt vervolgens beginnen met het
slepen.
6. Houd, wanneer de slepende auto afremt,
de sleepkabel altijd strak door met uw
voet lichte druk op het rempedaal uit te
oefenen – zo voorkomt u schokken.
7. Sta klaar om te remmen om de auto tot
stilstand te brengen.
Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik
een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontla-
den is dat de motor niet kan worden gestart.
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken bij
pogingen om de motor via slepen aan het
draaien te krijgen.
Gerelateerde informatie
Sleepoog monteren en demonteren
•
(p. 471)
Alarmlichten (p. 153)
•
Bergen (p. 472)
•
Starthulp met andere accu (p. 458)
•
Contactslotstand kiezen (p. 409)
•
Versnellingsbak (p. 421)
•