BESTUURDERSONDERSTEUNING
Inhaalassistent gebruiken
De inhaalassistent is te gebruiken in combi-
natie met de adaptieve cruisecontrol* of de
Pilot Assist*. Er gelden enkele voorwaarden
voor het gebruik van de inhaalassistent.
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is
het volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwe-
•
zig
de actuele snelheid van uw auto is mini-
•
maal 70 km/h (43 mph)
de opgeslagen snelheid is hoog genoeg
•
om veilig te kunnen inhalen.
Om de inhaalassistent te starten:
Activeer de richtingaanwijzer.
–
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter bij
een auto met het stuur rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
318
WAARSCHUWING
Let erop dat de inhaalassistent bij plotse-
linge wijzigingen tijdens het gebruik ervan
soms ongewenste acceleraties kan verrich-
ten.
Vermijd daarom de volgende situaties:
u nadert een afslag om af te slaan in de
•
richting die normaal voor inhaalma-
noeuvres geldt
een voorligger mindert vaart voordat
•
uw auto de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert
•
vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend
•
verkeer rijdt in een land met linksrij-
dend verkeer (of andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door de
adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist tijdelijk
stand-by te zetten.
Gerelateerde informatie
Inhaalassistent (p. 317)
•
Adaptieve cruisecontrol* (p. 292)
•
Pilot Assist* (p. 302)
•
Stand-bystand voor adaptieve cruisecon-
•
trol* (p. 296)
Stand-bystand voor Pilot Assist* (p. 307)
•
Radarsensor
De radarsensor wordt door meerdere rijhulp-
systemen gebruikt en heeft tot taak om
andere voertuigen te detecteren.
Positie van de radarsensor.
De radarsensor wordt gebruikt voor de vol-
gende systemen:
Afstandswaarschuwing*
•
Adaptieve cruisecontrol*
•
Pilot Assist*
•
Rijbaanassistent
•
City Safety
•
Bij modificatie van de radarsensor is het
mogelijk dat het gebruik ervan onwettig
wordt.
* Optie/accessoire.