Cruisecontrol 3
(kruissnelheidsregeling)
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de cruisecontrol
bij een nat en/of glad wegdek, in druk ver-
keer of op bochtige wegen.
Om veiligheidsredenen (vanwege de
werking van het remsysteem) moet u
nadat de motor is aangeslagen eerst
eenmaal remmen, voordat u de cruise-
control kunt activeren.
De volgende aanduiding verschijnt op het
SID:
Tap brakes lightly
before using cruise ctrl.
(Vóór activering van Cruise
control lichtjes op rempedaal
trappen.)
Bedieningshendel cruisecontrol
U bedient de cruisecontrol met een terugve-
rende schakelaar die de volgende standen
kent:
1 ON: inschakelen
2 OFF: uitschakelen
3 SET/+: gewenste snelheid instellen en
ingestelde snelheid verhogen
4 SET/–: gewenste snelheid instellen en
ingestelde snelheid verlagen
5 RESUME: ingestelde snelheid
hervatten
Starten en rijden
Het lampje CRUISE op het hoofdinstrument
brandt, wanneer u de schuifknop in stand
ON zet. Als u de motor afzet met de cruise-
control in stand ON, zal het systeem ook de
volgende keer dat u de motor inschakelt in
stand ON staan.
Instellen van de snelheid
1 Duw de schuifknop in stand ON.
2 Duw de hendel in stand SET/+ of
SET/–, wanneer de auto op de
gewenste snelheid rijdt (minstens
25 km/h).
Verhogen van ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid op een van de volgende
manieren verhogen:
• Trek op totdat de gewenste snelheid
bereikt is. Duw de hendel daarna korte tijd
in stand SET/+ of SET/–.
• Elke keer dat u de hendel vervolgens
korte tijd in stand SET/+ duwt, verhoogt u
de snelheid met 1,6 km/h (1 mph) voor
zover u de cruisecontrol hebt geacti-
veerd.
• Houd de hendel in stand SET/+, totdat de
gewenste, hogere snelheid is bereikt
(voor zover u de cruisecontrol hebt geac-
tiveerd).
173