C Creatieve automatische opnamen
(2) Sfeeropnamen
• U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen.
• Draai aan het instelwiel <6> om een sfeer te selecteren. U kunt
deze ook in een lijst selecteren door op <0> te drukken. Zie
pagina 82 voor meer informatie.
(3) Achtergrond wazig
• Als [Uit] is ingesteld, verandert de mate van achtergrondvervaging
met de helderheid van het beeld.
• Bij een andere instelling dan [Uit] kunt u de achtergrondvervaging
zelf instellen, onafhankelijk van de helderheid.
• Als u aan het instelwiel <6> draait om de cursor naar rechts te
verplaatsen, komt de achtergrond scherper in beeld.
• Draait u het instelwiel <6> zodanig dat de cursor naar links gaat,
dan wordt de achtergrond onscherper. Let op: afhankelijk van het
maximale diafragma van het objectief (f-getal) kunnen bepaalde
instellingen op de schaal mogelijk niet worden geselecteerd
(aangegeven met een •).
• In de Live view-modus kunt u de onscherpte van het beeld voor en
achter het scherpgestelde punt zien. Terwijl u aan het instelwiel
<6> draait, wordt [Wazig simuleren] op het LCD-scherm
weergegeven.
• Zie 'Portretfoto's maken' op pagina 68 als u de achtergrond
onscherp wilt weergeven.
• Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet
de achtergrond er mogelijk minder onscherp uit.
• Bij gebruik van de flitser kan deze functie niet worden ingesteld.
Als <a> is ingesteld en u Achtergrond wazig kiest, wordt <b>
automatisch ingesteld.
Als [Wazig simuleren] tijdens het fotograferen met Live view actief is, kan
het beeld dat wordt weergegeven terwijl <g> (pag. 152) knippert, meer
ruis bevatten of donkerder overkomen dan de daadwerkelijke opname.
(1) Extra effect opname en (2) Sfeeropnamen kunnen niet tegelijk
worden ingesteld.
(1) Extra effect opname en (3) Achtergrond wazig kunnen niet tegelijk
worden ingesteld.
66