Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 227) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 101 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Raadpleeg in de EOS Utility Instructiehandleiding (pdf) de procedure
voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
Selecteer een parameter.
5
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
Stel de parameter in.
6
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z>
om de parameter naar wens aan te
passen en druk op <0>.
Zie 'Opnamekenmerken aanpassen aan
uw voorkeuren' op pagina 137 - 139
voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Indien de instellingen in een beeldstijl die is
vastgelegd in [Gebruiker *] zijn aangepast
en niet meer de basisbeeldstijlinstellingen zijn,
wordt de naam van de beeldstijl weergegeven
in blauw.
141