f: De scherptediepte wijzigen
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver
weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <f>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
116
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <f>.
Stel het gewenste diafragma in.
2
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<6> naar rechts draait en een lager
f-getal (grotere diafragmaopening) als u
het instelwiel naar links draait.
Maak de opname.
3
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.