11. In bedrijf stellen
Waarschuwing
De inbedrijfstelling mag enkel uitgevoerd worden
door gemachtigd personeel.
De bedieningskast moet gesloten blijven tijdens
de inbedrijfstelling. Gevaar voor elektrische
schok!
11.1 Controle voor de inbedrijfstelling
1. Het oliepeil controleren.
Zie paragraaf 14.4.1 Controleren van oliepeil.
2. Het koelvloeistofpeil controleren.
Zie paragraaf 14.4.3 Controle van koelsysteem.
Om motorschade te vermijden, het olie- en koel-
vloeistofpeil in de motor controleren vóór de
inbedrijfstelling. Als het oliepeil te laag is, vullen
Voorzichtig
met olie. Zie paragraaf 14.4.2. Als het koelvloei-
stofpeil te laag is, vullen met koelvloeistof.
Zie paragraaf 14.4.4.
3. De spanning op de V-riem controleren.
Zie paragraaf 14.4.10 Controle van V-riem.
4. De uitlijning van de koppeling controleren.
Zie paragraaf 9.12 Uitlijning.
5. Controleer of alle bouten goed zijn vastgedraaid.
6. Controleer of het leidingwerk correct is geplaatst.
7. Controleer alle elektrische aansluitingen in en buiten de bedie-
ningskast.
Waarschuwing
De motor niet starten als er brandstofdampen
(kunnen) aanwezig zijn.
11.2 In bedrijf stellen
Waarschuwing
Gehoorbescherming gebruiken als de motor
draait.
1. De brandstoftank vullen met diesel.
Zie paragraaf 14.4.6 Vullen met brandstof.
2. De controller inschakelen met scheidingsschakelaar A1
(afb. 10, pos. 9).
3. De in- en uitschakeldruk afstellen.
Zie paragraaf 11.3 Instelling van de in- en uitschakeldruk.
4. Open de brandstofkraan op de brandstoftank.
5. Sluit de afsluiter op de perszijde van de pomp. Open de afslui-
ter op de aanzuigzijde van de pomp. Open de afsluiter naar de
testleiding.
6. Start de pomp manueel met de controller of het bedieningspa-
neel van de motor. Zie paragraaf 12.2 Handmatig bedrijf.
Als de motor niet start, controleren op foutbe-
richten en instructies in de display. Voor andere
N.B.
oorzaken, zie paragraaf 15. Storingstabel.
7. Traag de afsluiter op de perszijde openen.
8. Het systeem ontluchten.
9. Als de pomp de werkingsdruk bereikt, de afsluiter voldoende
openen om het werkingspunt te bereiken.
10.De oliedruk, temperatuur en snelheid vergelijken met de nomi-
nale waaarden. Zie paragraaf 7.3 Motor.
11.De pakkingbus indien nodig aanpassen.
Zie paragraaf 14.3 Pomp.
12.De pomp manueel stoppen.
Zie paragraaf 12.2 Handmatig bedrijf.
13.De hoofdschakelaar A2 (afb. 10, pos.7) en de keuzeschake-
laar (afb. 5, pos. 2, voor JU/JW motoren en afb. 6, pos. 5, voor
JX motoren) op "AUTO" plaatsen.
De brandpompgroep is operationeel en in automatische modus.
Bij de inbedrijfstelling, een werkingstest uitvoeren.
Zie paragraaf 12.3 Werkingstest.
36
11.3 Instelling van de in- en uitschakeldruk
Om de instelling mogelijk te maken, moet DIP-schakelaar S10-1
op "ON" staan. Zie paragraaf 5.1 Instellingen via de DIP-schake-
laars.
Het is belangrijk om eerst de uitschakeldruk in te stellen.
Deze dient lager te zijn dan de maximale pompdruk. Anders zal
de motor nooit stoppen. De inschakeldruk regelen in functie van
de systeemdruk.
Snel drukken op knoppen [Cut-in] B1 en [Cut-out] B2 (afb. 11) om
de waarde met een eenheid te verhogen. Langer drukken om de
waarde te vermeerderen met tien eenheden. De waarde verhoogt
enkel van minimum naar maximum. Als de maximumwaarde
bereikt is, komt de waarde terug naar de minimumwaarde.
Het is belangrijk om de DIP-schakelaar S10-1
terug op "OFF" te plaatsen om ongemachtigde
N.B.
wijzigingen te vermijden.
12. Werking
Waarschuwing
De motor wordt heet tijdens normale werking.
De oppervlakken kunnen warm blijven gedurende
bepaalde tijd nadat de motor gestopt is.
De belangrijke werkingsparameters worden getoond in de con-
troller display (zie paragraaf 4.4.4 Display aanduidingen) en op
het bedieningspaneel van de dieselmotor (zie paragraaf
4.3.2 Bedieningspaneel van de motor). Als de uitgangen van de
controller zijn aangesloten op een gebouwenbeheersysteem, kan
de werking vanop afstand gemonitord worden.
Bij storing, zie paragrafen 4.4.4 Display aanduidingen,
4.4.5 Signaallampjes op het bedieningspaneel en alarmbel,
4.6 Werkings- en alarmboodschappen en 15. Storingstabel.
12.1 Automatisch bedrijf
De hoofdschakelaar A2 (afb. 10, pos. 7) en de
keuzeschakelaar (afb. 5, pos. 2, voor JU/JW
motoren, en afb. 6, pos. 5, voor JX motoren) res-
Voorzichtig
pectievelijk op "AUTO" of "AUTOMATIC OR
MANUAL STOP" plaatsen.
Eens de brandpompgroep geïnstalleerd is en conform de instruc-
ties in bedrijf is gesteld, is geen enkele voorbereiding meer nodig.
De brandpompgroep start automatisch als het sprinklersysteem
geactiveerd wordt en de drukschakelaar een drukval detecteert.
De brandpompgroep zal ook automatisch starten als deze een
startsignaal krijgt van een deluge-klep, voor de wekelijkse test of
bij een stroomonderbreking.
Als de systeemdruk de uitschakeldruk bereikt, stopt de motor als
[STOP] knop A5 (afb. 10, pos. 3) wordt ingedrukt of automatisch
bij instelling op automatische stop. Zie paragraaf
4.5.1 Bedieningsfuncties. Als niet alle startcondities zijn wegge-
nomen, hoofdschakelaar A2 (afb. 10, pos. 7) op "OFF" plaatsen.
Bij start door een vals alarm, mag de pomp niet
werken gedurende meer dan 48 uur. Als de pomp
gedurende meer dan 48 uur heeft gewerkt na een
N.B.
vals alarm, deze demonteren en controleren op
slijtage of schade. Defecte onderdelen vervan-
gen.