Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Monitoring Functies - Grundfos DNF Series Installatie- En Bedieningsinstructies

Verberg thumbnails Zie ook voor DNF Series:
Inhoudsopgave

Advertenties

Startvertraging
Bij installaties met meerdere pompen, kan het noodzakelijk zijn
om een startvertraging in te stellen om te verhinderen dat alle
motoren gelijktijdig starten. De startvertraging is regelbaar (5, 10
en 15 seconden). Zie paragraaf 5.1 Instellingen via de DIP-scha-
kelaars, subparagrafen Startvertraging (S10-3+4) en
5.2 Instellingen via de display, subparagraaf Menu 4 (timers).
De resterende werkingstijd voor de motorstart staat vermeld in de
display ("Seq Start Time ss").
Batterij laden
De controller is uitgerust met twee onafhankelijke batterijladers,
volledig automatisch, voor continu laden van 10 A en met de vol-
gende functies:
AC input filter
stroombegrenzer
overstroom stop
druppelladen 500 mA
detectie dode cel
alarm zwakke batterijspanning.
Bediening verluchtingsroosters
Om voldoende toevoer van verse lucht naar de motor en de
warmteafvoer te verzekeren, kan het nodig zijn om verluchtings-
roosters te plaatsen. De verluchtingsroosters kunnen bediend
worden door middel van de bedieningskast, als de motor van de
verluchtingsroosters, aangedreven door een externe stroombron,
aangesloten is op een standaard alarmrelais AR2, klemmen 11
en 12. Het standaard alarmrelais AR2 wordt geactiveerd als de
dieselmotor draait.
Vergrendeling door een andere uitrusting (optie C1)
Bij aanwezigheid van een vergrendelsignaal, kan de controller
niet starten door een detectie van val in waterdruk, voor een
wekelijkse test en werkingstest. Alle andere startoorzaken zullen
een startcyclus in werking zetten.
Bij kortsluiting van de vergrendelkabels, zal de zekering FU1 uit-
schakelen en zal de vergrendelfunctie niet werken. Als de ver-
grendelkabels onderbroken zijn, kan relais CR8 niet geactiveerd
worden en zal de vergrendelfunctie niet werken.
Interlock van andere uitrusting (optie C2)
De interlock kring biedt 12 VDC of 24 VDC spanning op de klem-
men 11-64 om te verhinderen dat andere uitrusting start.
Verwarmingselement koelwater (optie C7)
Bepaalde brandpompgroepen zijn uitgerust met een verwar-
mingselement voor koelwater van de motor. De bedieningskast
bevat hiertoe een 10 A stroomonderbreker (CB5). Het verwar-
mingselement past zichzelf aan via een externe thermostaat in de
koelwaterkring.
Anti-condensatie verwarmingselement (opties D9A en D9B)
Om de vorming van condens te vermijden, kan de bedieningskast
uitgerust worden met een anti-condensatie verwarmingselement
met thermostaat (optie D9A) of humidostaat (optie D9B).

4.5.2 Monitoring functies

16
Monitoring van motorwerking
Als de motor in automatische modus is en bedrijfsklaar is, scha-
kelt signaallampje "Main Switch in Auto" (afb. 11, pos. 2) in.
Tijdens het startproces, toont de display het aantal pogingen als-
ook de resterende tijd ("Crank 1/6 Batt#1 10s"). Als de motor
draait, is signaallampje "Engine Run" (afb. 11, pos. 10) ingescha-
keld en toont de display de boodschap "Automatic start". Als de
motor is opgestart door middel van een afstandsbediening of een
commando van een deluge-klep, licht het signaallampje "Deluge
Valve/Remote Start" eveneens op en toont de display de bood-
schap "Remote Start". In alle gevallen wordt het standaard alarm-
relais AR2 geactiveerd.
Als de controller geen motor in werking signaal ontvangt na zes
startpogingen, licht het signaallampje "Engine Fail to Start"
(afb. 11, pos. 11) op en wordt het standaard alarmrelais AR 1
geactiveerd. Het optionele alarmrelais AR9 wordt eveneens
geactiveerd als optie A5 besteld is.
Bij vraag van de motor, maar de dieselmotor draait niet, zal het
signaallampje "Engine Fail to Start" oplichten en het standaard
alarmrelais AR1 inschakelen.
In beide alarmcondities zal de alarmbel inschakelen.
Het "pomp op vraag" relais AR28 (optie B8) wordt geactiveerd als
een startconditie aanwezig is (afstand startcontact open, deluge-
klep open, druk onder uitschakeldruk met lopende motor) met
een motor in werking. In dit geval zal de motor niet stoppen als de
[STOP] knop wordt ingedrukt.
Monitoring van batterijen
Als de batterijspanning daalt onder de opgegeven waarde (nor-
maal 50 % van de nominale batterijspanning), indien de batterij
de gepaste spanning niet bereikt na 24 uur in bulk modus, indien
er geen batterij is aangesloten of indien de batterij is aangesloten
in omgekeerde polariteit, wordt een waarschuwing gegeven via
het signaallampje "Battery #1 Failure" (afb. 11, pos. 3) of "Battery
#2 Failure" (afb. 11, pos. 4), en bijkomend door het signaallampje
"Controller trouble" (afb. 11, pos. 16). De alarmbel rinkelt.
Het standaardrelais AR4 wordt uitgeschakeld. De optionele
alarmrelais AR10 en AR11 worden eveneens geactiveerd als
optie A6 besteld is.
Beide batterijen worden gemonitord. Een alarmwaarde kan inge-
steld worden. Zie paragraaf 5.2 Instellingen via de display, sub-
paragraaf Menu 6 (zwakke batterij).
Bij een batterijdefect, zal de lader een alarm inschakelen en een
signaal geven om het gebruik te verhinderen van de defecte bat-
terij tijdens de startcycli.
Monitoring van batterijladers
Als de laadstroom te laag is (0,5 A) of te hoog (15 A), als er geen
lader is aangesloten of als de stroomvoeding gedurende meer
dan vijf minuten, wegvalt, wordt een waarschuwing gegeven door
signaallampje "Charger #1 Failure" (afb. 11, pos. 5) of "Charger
#2 Failure" (afb. 11, pos. 6), en bijkomend door signaallampje
"Controller Trouble" (afb. 11, pos. 16). De alarmbel rinkelt.
Het standaardrelais AR4 wordt uitgeschakeld. De optionele
alarmrelais AR12 en AR13 worden eveneens geactiveerd als
optie A7 besteld is. Beide batterijen worden gemonitord.
Monitoring van stroomvoeding
Bij ontbrekende stroomvoeding signaallampje "AC Power On"
(afb. 11, pos. 1) licht niet op), schakelt het signaallampje "Pump
Room Alarm" (afb. 11, pos. 13) in en weerklinkt de alarmbel.
Het standaardrelais AR1 schakelt in. Het optionele alarmrelais
AR14, schakelt eveneens in als optie A8 besteld is.

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave