Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Functies; Bedieningsfuncties - Grundfos DNF Series Installatie- En Bedieningsinstructies

Verberg thumbnails Zie ook voor DNF Series:
Inhoudsopgave

Advertenties

4.5 Functies

De bediening en monitoring gebeuren door middel van de func-
ties beschreven in de onderstaande subparagrafen.
Bepaalde gemonitorde parameters worden getoond op de display
van het bedieningspaneel. Zie paragraaf 4.4.4 Display aanduidin-
gen. De display toont een storing als een waarde buiten de inge-
stelde limieten komt. Zie paragrafen 4.4.4 Display aanduidingen
en 4.4.5 Signaallampjes op het bedieningspaneel en alarmbel.
Een storingssignaal kan naar een gebouwenbeheersysteem of
gelijkaardig systeem verstuurd worden, door middel van een opti-
oneel alarmrelais. Een overzicht van de alarmrelais is terug te
vinden in paragraaf 10.3 Aansluiting op standaard alarmrelais.
Alle bedienings- en alarmberichten zijn terug te vinden in para-
graaf 4.6 Werkings- en alarmboodschappen.

4.5.1 Bedieningsfuncties

Automatisch bedrijf
Als de hoofdschakelaar op "AUTO" staat en als de ingebouwde
druksensor detecteert dat de systeemdruk lager is dan de inscha-
keldruk, lanceert de motor de automatische startcyclus van de
brandpompgroep. De startcyclus activeert de brandstof elek-
troklep en start de motor gedurende 15 seconden; vervolgens
schakelt deze uit gedurende 15 seconden. Deze sequentie wordt
zesmaal herhaald. Bij iedere nieuwe poging is er een omschake-
ling tussen de starteenheden. De omschakeling tussen batterijen
gebeurt automatisch, maar als een batterij niet werkt, ontbreekt
of zwakke spanning heeft, zal de startsequentie enkel de reste-
rende batterij gebruiken.
Als de motor in automatisch bedrijf is, zal het signaallampje "Main
Switch in Auto" (afb. 11, pos. 2) oplichten. Als de motor draait, zal
het signaallampje "Engine Run" (afb. 11, pos. 10) eveneens
oplichten en zal op de display "Automatic Start" verschijnen.
Als de motor niet start na zes pogingen, schakelt het signaal-
lampje "Engine Fail to Start" (afb. 11, pos. 11) in.
De motor kan gestopt worden met de [STOP] knop A5 (afb. 10,
pos. 3) als de systeemdruk hoger is dan de uitschakeldruk.
Anders toont de display "Auto Start - Pump Demand", en kan de
motor enkel gestopt worden door de hoofdschakelaar op "OFF" te
draaien. Automatische stop is eveneens mogelijk. Zie hieronder.
De in- en uitschakeldruk kan eveneens ingesteld worden met
behulp van de knoppen [Cut-in] B1 en [Cut-out] B2 (afb. 11).
Zie paragraaf 11. In bedrijf stellen.
Alle alarmsignalen zijn actief, maar verhinderen niet dat de motor
werkt, behalve het signaal van oversnelheid dat de motor onmid-
dellijk uitschakelt.
Automatische stop
In automatische bedrijf stopt de motor automatisch als alle start-
condities naar normale toestand zijn teruggekeerd. Om de auto-
matische stop te activeren, DIP-schakelaar S10-2 op "ON" plaat-
sen. Zie paragraaf 5.1 Instellingen via de DIP-schakelaars.
Normaal schakelt de motor uit na 30 minuten, maar de werkings-
duur kan gewijzigd worden. Zie paragraaf 5.2 Instellingen via de
display. De resterende werkingstijd wordt getoond in de display
(RPT mm:ss).
Handmatig bedrijf
Voor de werkingstests en inschakeling, is handmatig bedrijf
mogelijk via de hoofdschakelaar A2 (afb. 10, pos. 7) en de knop-
pen [BATTERY No. 1 MANUAL CRANK] en [BATTERY No. 2
MANUAL CRANK].
De hoofschakelaar op "HAND" draaien om de motor te starten
door de start brandstof elektroklep te activeren.
Druk op [BATTERY No. 1 MANUAL CRANK] om de motor te star-
ten met batterij 1 of op [BATTERY No. 2 MANUAL CRANK] om de
motor te starten met batterij 2. Als beide knoppen gelijktijdig inge-
drukt worden, worden batterijen 1 en 2 samen gebruikt om de
motor te starten.
Om de motor te stoppen, de hoofdschakelaar op "OFF" of
"AUTO" draaien.
Als de motor draait, is signaallampje "Engine Run" (afb. 11,
pos. 10) ingeschakeld en verschijnt "Automatic Start" op de dis-
play. De alarmen "Engine Fail to Start" (afb. 11, pos. 11) en "Fail
when Running" (afb. 11, pos. 12) zijn niet actief in deze positie.
Bij oversnelheid stopt de motor en weerklinkt de alarmbel. Alle
andere alarmsignalen zijn actief, maar hebben geen invloed op
de werking van de motor.
Noodbedrijf
Bij een defect van de controller, is noodbedrijf mogelijk via het
bedieningspaneel van de dieselmotor. Zie paragraaf
12.2.2 Handmatig bedrijf via bedieningspaneel van dieselmotor.
Afstandsbediening
De motor kan gestart worden door het tijdelijk openen van een
contact, op afstand, onafhankelijk van de druksensor. De motor
kan enkel manueel gestopt worden met de [STOP] knop A5
(afb. 10, pos. 3), als de systeemdruk hoger is dan de uitschakel-
druk.
Als de motor gestart is door een afstandscontrole, zal signaal-
lampje "Deluge Valve/Remote Start" (afb. 11, pos. 14) oplichten
en toont de display de boodschap "Remote Start".
Alle motor alarmsignalen zijn actief, maar verhinderen niet dat de
motor werkt, behalve het signaal van oversnelheid, dat onmiddel-
lijk de motor stopt.
Sturing door middel van een deluge-klep
Indien er een deluge-klep aanwezig is, kan de controller gestart
worden door een normaal gesloten contact te openen (veilig-
heidskring) afkomstig van de brandbestrijdingsuitrusting (deluge-
klep), onafhankelijk van de druksensor. De motor kan enkel
manueel gestopt worden met de [STOP] knop A5 (afb. 10, pos.
3), enkel nadat het contact van de brandbestrijdingsuitrusting is
teruggekeerd naar normaal (als de systeemdruk hoger is dan de
uitschakeldruk).
Als de motor gestart is door een deluge-klep, schakelt het sig-
naallampje "Deluge Valve/Remote Start" (afb. 11, pos. 14) in.
Alle alarmsignalen zijn actief, maar verhinderen niet dat de motor
werkt, behalve het signaal van oversnelheid dat de motor onmid-
dellijk uitschakelt.
Automatische wekelijkse test
De controller kan ingesteld worden voor een wekelijkse test.
Zie paragraaf 5.2 Instellingen via de display. Als de wekelijkse
test geactiveerd is, start de motor op de ingestelde starttijd en
stopt op de ingestelde stoptijd of op de werkingstijd ingesteld
voor automatische stop; de kortste van de twee geldt. De motor
kan gestopt worden met [STOP] knop A5 (afb. 10, pos. 3) alvo-
rens de test is beëindigd (als de systeemdruk hoger is dan de uit-
schakeldruk).
Als de automatische wekelijkse test start, schakelt het signaal-
lampje "Weekly Test" (afb. 11, pos. 15) in en verschijnt op de dis-
play de boodschap "Weekly Test" met de resterende tijd. Het opti-
onele alarmrelais AR5 zal eveneens geactiveerd worden als optie
A1 besteld is.
Alle alarmsignalen zijn actief. Tijdens de automatische wekelijkse
test, zullen een lage oliedruk, hoge temperatuur, oversnelheid,
defect van brandstofinjectie of een programeerbaar extern sig-
naal onmiddellijk de motor stoppen om schade te vermijden.
Manuele werkingstest
Een test kan ook manueel gestart worden door te drukken op
[Run Test] knop B4 (afb. 11). Door op deze knop te drukken,
wordt een drukval gesimuleerd. De motor stopt als [STOP] knop
A5 (afb. 10, pos. 3) wordt ingedrukt of indien de automatische
stop is ingeschakeld.
Alle alarmsignalen zijn actief. Tijdens de manuele werkingstest,
zullen een lage oliedruk, hoge temperatuur, oversnelheid, storing
van brandstofinjectie of een programeerbaar extern signaal
onmiddellijk de motor stoppen om schade te vermijden.
Start bij stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking zal de motor automatisch starten na
een ingestelde duur. De motor schakelt onmiddellijk uit na het
herstellen van de AC-voeding. Deze functie uitschakelen door de
duur op 0 in te stellen. De functie is standaard uitgeschakeld.
Zie paragraaf 5.2 Instellingen via de display.
15

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave