10.3 Aansluiting op standaard alarmrelais
Als werkings- en alarmberichten bijvoorbeeld doorgestuurd moe-
ten worden naar een gebouwenbeheersysteem, kunnen contact-
sluiters aangesloten worden op standaard alarmrelais (afb. 12,
pos. 2). De alarmrelais hebben een NO en een NC contact.
Het signaal kan naar maximaal twee externe controllers verzon-
den worden. Als het NO contact gebruikt moet worden, de kabel
aansluiten op klem 14 (24); als het NC contact gebruikt moet wor-
den, de signaalkabel aansluiten op klem 12 (22). De gemeen-
schappelijke geleider aansluiten op klem 11 (21).
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de standaard
alarmrelais:
Relais
Werking
Toont een motorstoring als algemeen alarm in de
volgende gevallen:
• De motor start niet na zes pogingen.
• De motor gaat in storing bij werking.
AR1
• Lage oliedruk.
• Hoge koeltemperatuur.
• Oversnelheid.
• Systeem overdruk.
AR2
Geeft aan dat de motor draait.
Toont een storing in het pomplokaal als algemeen
alarm in deze gevallen:
• Lage inlaatdruk
• Laag brandstofpeil
• Laag peil in waterreservoir
AR3
• Waterreservoir leeg
• Lage temperatuur in pomplokaal
• Hoog brandstofpeil
• Stroomonderbreking (geen signaal "AC Power
On").
Geeft een controller fout aan als algemeen alarm.
Het relais wordt geactiveerd bij normale condities.
Dit veiligheidsrelais wordt gedesactiveerd en blijft
gedesactiveerd in de volgende gevallen:
AR4
• Storing, batterij 2
• Storing, lader 1
• Storing, lader 2
• Storing op drukzijde.
10.4 Aansluiting naar optioneel alarmrelais
Als meer gedetailleerde informatie over de werking en alarmcon-
dities vereist zijn, kunnen de geleiders aangesloten worden op
optionele alarmrelais voor het overbrengen van werkings- en
alarmboodschappen, bijvoorbeeld naar een gebouwenbeheersy-
steem. De alarmrelais hebben een NO en een NC contact.
Het signaal kan naar maximaal twee externe controllers verzon-
den worden. Als het NO contact gebruikt moet worden, de kabel
aansluiten op klem 14 (24); als het NC contact gebruikt moet wor-
den, de signaalkabel aansluiten op klem 12 (22). De gemeen-
schappelijke geleider aansluiten op klem 11 (21). De positie van
het optionele alarmrelais (pos. 1) wordt getoond in afb. 12.
De onderstaande tabel toont de werking van het alarmrelais.
Optie
Relais
Werking
A1
AR5
Wekelijkse test
A2
AR6
Oversnelheid
A3
AR7
Lage oliedruk
A4
AR8
Hoge temperatuur
A5
AR9
Storing bij start
A6
AR10
Storing, batterij 1
A6
AR 11
Storing, batterij 2
A7
AR12
Storing, lader 1
A7
AR13
Storing, lader 2
A8
AR14
Stroomonderbreking
A9
AR27
Systeem overdruk
B1
AR15
Laag brandstofpeil
B2
AR16
Laag peil in waterreservoir
B3
AR17
Waterreservoir leeg
B4
AR18
Lage temperatuur in pomplokaal
B5
AR19
Hoog brandstofpeil
B6
AR20
Lage systeemdruk
B7
AR21
Lage inlaatdruk
B8
AR28
Pomp op vraag
35