9.11 Uitlaatgassysteem
Waarschuwing
Het uitlaatgassysteem moet correct geplaatst
worden overeenkomstig de lokale regelgeving en
mag niet lekken. Werking zonder uitlaatgassy-
steem is niet toegelaten.
Uitlaatgassen moeten veilig naar de buitenlucht
afgevoerd worden via het uitlaatsysteem. Rook-
gassen niet binnen laten ontsnappen. Verstik-
kingsgevaar!
Hete uitlaatpijpen beschermen tegen accidentele
aanraking. Gevaar voor brandwonden!
De beschermkap verwijderen (afb. 46, pos. A), en de aangesloten
uitlaatpijp plaatsen (afb. 3, pos. 16).
De uitlaatpijpen zo recht mogelijk plaatsen om een afvoer van uit-
laatgassen met minimale tegenduk mogelijk te maken. De mee-
geleverde geluidsdemper horizontaal en op voldoende afstand
van de motor plaatsen. Het uitlaatsysteem is zodanig ontworpen
dat er geen condenswater in de motor kan binnendringen.
Het uitlaatsysteem bevestigen aan het gebouw. Het flexibele aan-
sluitstuk niet gebruiken om slecht uitgelijnd leidingwerk te com-
penseren.
De minimale diameter van de uitlaatpijpen mag niet kleiner zijn
dan die van de uitlaatopening van de motor.
9.12 Uitlijning
De pomp en motor kunnen aangesloten worden met twee soorten
koppeling: een aandrijfas of flexibele koppeling van CENTAFLEX.
Als een brandpompgroep in de fabriek geassembleerd is, is de
koppeling nauwkeurig uitgelijnd door middel van vulstukken
onder pomp en motor.
Tijdens het transport en de installatie, kan de pomp - motor uitlij-
ning gewijzigd zijn. Deze altijd controleren bij de installatie van de
brandpompgroep.
Een zorgvuldige uitlijning is belangrijk voor de
levensduur van de koppeling. Dit is bijzonder
belangrijk bij verhoogd toerental van de motor.
Voorzichtig
Volg de instructies van de fabrikant van de kop-
peling.
9.12.1 Asaandrijving
De koppelbeveiliging wegnemen en de aandrijfas controleren
voor goede parallelle offset en hoektollerantie. Na de controle de
koppelbeveiliging plaatsen alvorens de batterijkabels aan te slui-
ten.
Waarschuwing
Alvorens de koppelingbeveiliging te verwijderen,
de batterijkabel losmaken.
Eerst controleren of de bouten van de aandrijfas zijn vastgezet
met de correcte spankracht. Zie onderstaande tabel. Het kan
nodig zijn om een speciaal spangereedschap te gebruiken als er
onvoldoende plaats is voor een standaardsleutel.
Type
Motortype
aandrijfas
JU4H-10, 12,
SC41
14, 20, 22, 24
SC41A
JU4H-28 en
SC55
hoger
SC55A
JU6H
SC55L-A
JU6H
SC2130
JU6H
SC2130A
JW6H
SC81A
JX6H
SC2140
32
Horizon-
Verticale
Aandraai-
tale offset
offset
moment
[mm]
[mm]
[Nm]
58 ± 2
60 ± 1
68-75
68 ± 4
71 ± 1
102-112
68 ± 1,5
70,5 ± 1
122-134
76 ± 3
78 ± 1
122-134
89 ± 1,5
91 ± 1
122-134
109 ± 2
112,5 ± 1
122-134
87 ± 3
89 ± 1
122-134
De horizontale parallelle offset controleren
1. De as zodanig draaien dat referentie "AB" op de vliegwielschijf
of de omtrek van de aandrijfas flens (tegen het vliegwiel) in de
12 uur positie staan. Zie afb. 30.
2. Meten van de achterzijde van de vliegwiel aandrijfschijf of de
aandrijfas flens naar punt A. Zie afb. 30. De waarde dient
dezefde te zijn als die in de bovenstaande tabel.
3. Als de waarde niet correct is, de schroeven tussen pomp en
draagframe losdraaien en de pomp in het horizontale vlak ver-
plaatsen.
4. Na het uitlijnen, de schroeven vastdraaien en opnieuw meten.
De horizontale hoekuitlijning controleren
1. De aandrijfas in 12 uur positie laten.
2. Meten vanaf het voorvlak van de aandrijfas flens op het pom-
peinde naar punt B. Zie afb. 30. Deze meting dient gelijk te
zijn aan de meting op punt A ± 1 mm.
3. Als deze waarde niet correct is, de schroeven tussen pomp en
draagframe losdraaien en vulstukken of folie onder de pomp-
voet plaatsen.
4. Na het uitlijnen, de schroeven vastdraaien en opnieuw meten.
De verticale parallelle offset controleren
1. De as roteren met 90° zodat de referentie "CD" op de
vliegwielschijf of de omtrek van de aandrijfas flens (tegen het
vliegwiel) in de positie staat getoond in afb. 31.
2. Meten van de achterzijde van de vliegwiel aandrijfschijf of de
aandrijfas flens naar punt C. Zie afb. 31. De waarde dient
dezefde te zijn als die in de bovenstaande tabel.
3. Als de waarde niet correct is, de schroeven tussen pomp en
draagframe losdraaien en de pomp in het horizontale vlak ver-
plaatsen.
4. Na het uitlijnen, de schroeven vastdraaien en opnieuw meten.
De horizontale hoekuitlijning controleren
1. De aandrijfas in de vorige positie laten.
2. Meten vanaf het voorvlak van de aandrijfas flens op het pom-
peinde naar punt D. Zie afb. 31. De meting moet gelijk zijn aan
de meting op punt C ± 1 mm.
3. Als deze waarde niet correct is, de schroeven tussen pomp en
draagframe losdraaien en vulstukken of folie onder de pomp-
voet plaatsen.
4. Na het uitlijnen, de schroeven vastdraaien en opnieuw meten.
Pomp-
hub met
flens
B
Afb. 30 Horizontale uitlijning
AB
A
Gezien vanaf de motor