94
Licht en zicht
De exterieurverlichting (behalve stads- en par‐
keerlicht) wordt automatisch uitgeschakeld als
de bestuurdersdeur wordt geopend.
De aanwijzingen met betrekking tot de oriën‐
R
tatieverlichting in acht nemen
(
pagina 97).
/
Werking van het automatisch rijlicht
Het standlicht, het dimlicht en het dagrijlicht
worden overeenkomstig de status van het con‐
tact, het draaien van de motor en het omge‐
vingslicht automatisch geschakeld.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door uitgeschakeld dimlicht bij zicht‐
beperkingen
Als de verlichtingsschakelaar in de stand
à staat, schakelt het dimlicht bij mist,
sneeuw en andere zichtbeperkingen zoals
spatwater niet automatisch in.
De verlichtingsschakelaar in dergelijke
#
situaties in de stand L draaien.
Het automatisch rijlicht is slechts een hulpmid‐
del. De verantwoordelijkheid voor het inschake‐
len van de verlichting ligt altijd bij de bestuurder.
Mistachterlicht in- of uitschakelen
Voorwaarden
De verlichtingsschakelaar bevindt zich in de
R
stand L of Ã.
De toets R indrukken.
#
De landspecifieke regelingen voor gebruik van
het mistachterlicht in acht nemen.
Combischakelaar verlichting bedienen
1
Grootlicht
2
Knipperlichten rechts
3
Lichtsignaal
4
Knipperlichten links
De betreffende functie met de combischake‐
#
laar bedienen.