8.2
Veiligheid
8.3
Overzicht
8.4
Overzicht van het lokale operatorpaneel
106
Voor de maximale omgevingstemperatuur, zie het
aandrijving.
De aandrijving mag alleen worden bediend door gekwalificeerd en bevoegd
personeel, dat vertrouwd is met de werking van de aandrijving en de betrokken
risico's.
Dit hoofdstuk beschrijft de lokale bediening van de aandrijving.
Besturing van de aandrijving via een PLC of een overkoepelend besturings-
systeem wordt niet beschreven in dit hoofdstuk. Als de aandrijving op afstand
wordt bediend, gelieve dan de betreffende handleidingen te raadplegen voor
meer informatie.
De paneelberichten en parameterinstellingen die in dit hoofdstuk gebruikt
worden, zijn typische voorbeelden om de gerelateerde aanwijzingen en
weergavefuncties te illustreren en kunnen daarom afwijken van de werke-
lijke berichten en parameterinstellingen in de aandrijving.
Het operatorpaneel op de deur van het bedieningscompartiment laat de
operator toe de aandrijving zonder beperkingen te bedienen, op voorwaarde
dat aan alle eisen voor een normale werking wordt voldaan.
De functies van het operatorpaneel zijn:
■
Koppelen / ontkoppelen van de hoofdvoeding
■
De referentiewaarde instellen
■
Starten, stoppen van de aandrijving
■
Display:
■
Werkelijke waarden
■
Statusberichten
■
Alarm- en storingsmeldingen
■
Bekijken, instellen van parameters
■
Alarm- en storingsmeldingen resetten
■
Activeren van noodstopcircuit
■
Testen van de peertjes van lampen en verlichte drukknoppen
3BHS360367 ZAB NL1 Rev. F
typeplaatje
van de
ACS2000 DFE UM