■
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de rijomstandigheden, de volgende handelin-
gen uit:
● Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet
de ruitenwissers niet aan als deze vastgevroren zijn.
● Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten
voor de voorruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking
van de aanjager van het airconditioningsysteem.
● Verwijder ijsophopingen aan de onderzijde van de auto.
● Controleer regelmatig of er sprake is van ijs- of sneeuwophopin-
gen in de wielkuipen of op de remmen en verwijder deze indien
dat het geval is.
■
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk en pas de snelheid aan aan de con-
ditie van de weg.
■
Bij het parkeren
Parkeer de auto en zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT
of automatische transmissie) of 1 of R (handgeschakelde transmis-
sie), maar zet de auto niet op de parkeerrem. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het ontgrendelen niet vrij komen. Blokkeer de
wielen indien nodig om wegglijden of kruipen te voorkomen.
2-5. Rijinformatie
2
267