■
Detectie-informatie sensoren
●
Bepaalde voertuigcondities en omgevingsinvloeden kunnen gevolgen heb-
ben voor de mogelijkheden van de sensoren obstakels op de juiste manier te
signaleren. Enkele van deze condities en invloeden staan hieronder
genoemd.
• Een sensor is bedekt met modder, sneeuw of ijs.
• Een sensor is bevroren.
• Een sensor is met iets bedekt.
• De auto helt sterk over naar één zijde.
• De auto rijdt op een bijzonder oneffen wegdek, op een helling, op grind of
op gras.
• Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren,
luchtremmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone
geluidsgolven produceren.
• Er bevindt zich een andere auto met Parking Assist-sensoren in de omge-
ving.
• Een sensor is bedekt met een laklaag of een overvloedige hoeveelheid
regenwater.
• De auto is uitgerust met een bullbar of een radioantenne.
• Er is een sleepoog gemonteerd.
• Een bumper of sensor wordt aan een krachtige schok blootgesteld.
• De auto nadert een hoge of haakse stoeprand.
• In fel zonlicht of bij zeer koud weer.
• Als een niet-originele Toyota-wielophanging (bijvoorbeeld verlaagde wiel-
ophanging) is gemonteerd.
Naast bovenstaande voorbeelden zijn er situaties waarin verkeersborden en
andere objecten vanwege hun vorm door de sensor dichterbij worden gezien
dan ze in werkelijkheid zijn.
●
De vorm van een obstakel kan er ook toe leiden dat de sensor het obstakel
niet ziet. Let extra goed op bij de volgende obstakels:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorberen
• Objecten met scherpe hoeken
• Lage obstakels
• Hoge obstakels die op enige afstand boven de grond uitstekende delen
hebben die in de richting van uw auto wijzen
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
2
253