10.6.3
Maatregelen ter vermindering van drift
10.6.4
Verdunnen van de spuitvloeistof met spoelwater
1. Pomp starten.
2. Drukarmatuur DA in positie
3. Zuigarmatuur SA in positie
→
Spuitvloeistof wordt met spoelwater ver-
dund.
4. Na het verdunnen:
•
Drukarmatuur DA weer in positie
•
Zuigarmatuur SA in positie
Let op de indicatie voor de benodigde hoeveel-
heid spoelwater.
UF02 BAG0184.3 08.19
•
Het spuiten naar 's morgens vroeg of 's avonds laat verleggen
(over het algemeen waait het dan minder).
•
Grotere spuitdoppen en hogere waterdoseringen gebruiken.
•
Spuitdruk verlagen.
•
Boomwerkhoogte exact in acht nemen, omdat met toenemende
spuitdopafstand tot de grond het driftgevaar sterk stijgt.
•
Rijsnelheid verlagen (tot minder dan 8 km/h).
•
Gebruik van zogenaamde antidrift (AD)-doppen of injectie
(ID)-doppen (doppen met groter aandeel grove druppels).
•
Rekening houden met de spuitafstand van het betreffende mid-
del.
.
De spuitvloeistof kan om 2 redenen worden verdund:
•
Voor het verwijderen van overtollige resthoeveelheden.
Overtollige resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank worden
eerst met een 10-voudige hoeveelheid spoelwater verdund om
deze daarna over het al behandelde veld te verspreiden.
•
Vergroting van de spuitvloeistofvoorraad om een restoppervlak
te behandelen.
Bij machines met DUS wordt de sproeileiding gespoeld. Bij het op-
nieuw starten van het sproeien duurt het twee tot vijf minuten voordat
de geconcentreerde sproeioplossing kan worden verspreid.
Werken met de machine
147